Per saldo is Nederland helemaal geen spaarzaam volk

Gezinnen consumeren meer dan hun beschikbare inkomen. DNB maakt onderscheid tussen spaartegoed en vrije spaarquote.

“Nederland staat te boek als een land van spaarders. Door de verplichte pensioenvoorziening zijn er inderdaad hoge ‘collectieve besparingen’. Maar op vrijwillige basis zijn gezinnen al langere tijd verre van spaarzaam. Hun ‘vrije besparingen’ zijn sinds 2003 zelfs negatief; sinds dat jaar ligt het inkomen waar zij zelf over kunnen beschikken – dus na betaling van belastingen en pensioen- en andere premies – lager dan de consumptie. Zo beschouwd, houden gezinnen dus geenszins de hand op de knip”, luidt de analyse van DNB.

De toezichthouder geeft de volgende uitleg:

Sinds het begin van de jaren negentig is de stijging van het spaartegoed op een hoger niveau komen te liggen, terwijl de vrije spaarquote in die periode juist trendmatig is gedaald. Tussen 2003 en 2011 ontspaarden gezinnen onafgebroken, terwijl hun spaartegoed met ruim EUR 120 mld toenam.

Ter verklaring van deze paradox is een financiële balans opgesteld voor Nederlandse gezinnen exclusief de pensioenvermogens. Om twee redenen is er geen één-op-één-relatie tussen het spaartegoed en de vrije spaarquote.

Ten eerste staan er naast spaartegoeden nog andere liquide financiële activa op de balans, waartussen verschuivingen kunnen optreden. Indien gezinnen bijvoorbeeld aandelen verkopen en het geld op een spaarrekening bij de bank zetten, stijgt hun spaartegoed zonder dat dit enige invloed heeft op de vrije spaarquote. En als zij de aankoop van consumptieve goederen financieren uit de andere liquide activa, dan daalt de spaarquote zonder dat het spaartegoed structureel wordt aangepast. Het belang van dit kanaal is door de sterke terugval van de aandelenkoersen in het afgelopen decennium aanzienlijk afgenomen.

Verzilveren overwaarde eigenwoning

Een vergelijking van de gezinsbalans in 1991 met die in 2011 leert dat de hypotheekschuld ongekend hard is gestegen. In de forse toename van de hypotheekschuld schuilt de belangrijkste verklaring voor de spaarparadox, te weten de verzilvering van de overwaarde op de eigen woning. In de jaren negentig vond die overwaardeverzilvering vooral plaats doordat huiseigenaren zelf extra schuld op de balans namen. Zij konden op fiscaal aantrekkelijke wijze de fors gestegen overwaarde op hun eigen woning verzilveren via oversluitingen van bestaande hypotheken en afsluitingen van tweede hypotheken.
Maar na de eeuwwisseling werd dit door een aanscherping van de regels omtrent de hypotheekrenteaftrek minder aantrekkelijk. Bovendien nam de overwaarde lang niet meer zo hard toe als voorheen, doordat de prijsstijging op de huizenmarkt aanzienlijk afzwakte en na 2008 zelfs negatief werd.

Tussen 2001 en 2011 steeg het huizenvermogen sterk, maar nam niettemin het netto vermogen nauwelijks toe doordat tegelijkertijd de hypotheekschuld in omvang groeide. In deze periode ging de overwaardeverzilvering gewoon door, zij het in een andere vorm. In Nederland werden veel huizen verkocht waarvan de hypotheek (grotendeels) was afgelost. Vooral ouderen die naar een huurwoning verhuisden en de erfgenamen van overleden huizenbezitters verzilverden aldus hun overwaarde. Als een nieuwkomer op de woningmarkt een hypotheek afsluit om een huis te kopen van een uitstromer, dan neemt op zijn balans het huizenvermogen en de hypotheekschuld toe. Maar op de balans van de uitstromer daalt het huizenvermogen en stijgt, na aflossing van de restschuld, het spaartegoed. Wanneer de uitstromer die overwaarde in de loop van de tijd consumptief aanwendt, en dus inteert op het toegenomen spaartegoed, dan zal dat een neerwaarts effect op de vrije besparingen hebben.

GEEN REACTIES