Prijsdifferentiatie mag, maar biedt weinig speelruimte

Adviseurs mogen van de AFM onderhandelen over prijs en prijskorting, maar niet op basis van minimale productie of advieskwaliteit.

De AFM vindt het in het belang van de klant dat aanbieders verscheidenheid aanbrengen in de prijs en voorwaarden van financiële producten. Wel wijst de toezichthouder erop dat bij hypotheken het eensporig rentebeleid geldt. Dit betekent dat de korting ook verleend dient te worden bij het vernieuwen van de rentevastperiode.

“Financiële dienstverleners kunnen hun meerwaarde tonen door op zoek te gaan naar aanbieders met gunstige voorwaarden en prijzen”, stelt de AFM, “en namens hun klanten hierover te onderhandelen. Het is in het belang van de klant om namens hem scherp te letten op de prijs en voorwaarden van financiële producten.”

Tegelijkertijd waarschuwt de AFM dat het onder het provisieverbod niet is toegestaan om aan kortingsafspraken afdwingbare voorwaarden te verbinden over bijvoorbeeld een minimale productie of advieskwaliteit van de financiële dienstverlener. “Dit soort afspraken leveren sturingsmogelijkheden op in het advies aan de consument.”

De AFM vervolgt: “Afspraken waarbij een aanbieder toezegt slechts via één bepaalde adviseur een prijskorting op een financieel product te geven, passen bij uitstek niet in de doelstelling van het provisieverbod. Hierdoor ontstaat naar de mening van de AFM een intensieve relatie tussen adviseur en aanbieder. Exclusieve kortingsafspraken zijn niet in het belang van de klant omdat hij hierdoor wordt gestuurd richting één specifieke financiële dienstverlener. Bovendien ontstaat er door de exclusieve korting op de prijs een te grote prikkel bij de financiële dienstverlener om in het advies het product van de betreffende aanbieder te adviseren. Dit terwijl andere voorwaarden van groter belang kunnen zijn voor de klant.”

Findinet-commentaar

Samengevat stelt de AFM dus in zijn algemeenheid dat prijsdifferentiatie is toegestaan, ja zelfs in het belang is van de klant. Aan de andere kant worden aanbieders weinig handvatten geboden om een dergelijke korting te kunnen verantwoorden. Het ligt voor de hand dat die niet gebaseerd mogen zijn op productiegedreven afspraken. Minder duidelijk is waarom de advieskwaliteit in de prijsstelling geen rol mag spelen. Het is juist de AFM die (tot nu toe vergeefs) gepleit heeft voor ketenbeheersing. In die visie is de hele markt erbij gediend dat aanbieders extra aandacht besteden aan de kwaliteit van de adviseurs en bemiddelaars via wie zij hun producten in de markt zetten. Daar komt een commercieel argument bij: de adviseur die kwaliteit hoog in het vaandel heeft staan beperkt de risico’s die de aanbieder loopt op grond van het nieuwe Bgfo-artikel dat gaat over het productontwikkelingsproces. Het zou niet vreemd zijn als die risicobeperking tot uiting komt in de productprijs.

In feite blijft nu alleen de mogelijkheid over dat een aanbieder een lagere premie hanteert als het product via het intermediaire kanaal wordt aangeboden dan wanneer die rechtstreeks aan de eindklant wordt verkocht. Of de klant via de adviseur dan goedkoper uit is, blijft de vraag. Dat is afhankelijk van de hoogte van de adviesdeclaratie. Ook wat dat betreft spreekt de AFM zich uit: “Een eventueel bedongen productkorting mag geen relatie hebben met de hoogte van de prijs van de dienst die de adviseur/bemiddelaar levert.”

Hoe kan de intermediair dan wel zijn toegevoegde waarde bewijzen? De AFM: “Financiële dienstverleners kunnen in dit geval wel duidelijk hun meerwaarde tonen. Bijvoorbeeld door voor klanten die preventieve maatregelen hebben genomen, op zoek te gaan naar aanbieders die hen daarvoor belonen met voordelige producten.” De praktijk is natuurlijk dat ook directe aanbieders dit voordeel aan verzekerden bieden.

Kortom: de prijsdifferentiatie zoals die nu is verwoord, biedt weinig speelruimte.

GEEN REACTIES