Politici op de stoel van de rechter moest verboden worden

Kamerlid beschuldigt rechter in één adem van vrouwen- en allochtonendiscriminatie.

Een uitspraak van de rechtbank Den Haag van juli van dit jaar is via een recent krantenartikel doorgedrongen bij CDA-Tweede Kamerlid Pieter Heerma.

De rechtbank moest zich uitspreken over de berekening van de schadegrootte. Omdat sprake is van blijvend letsel ging het om de vaststelling van het verlies van verdienvermogen. Het slachtoffer was ten tijde van het ongeval 10 jaar oud.

De rechtbank stelt zich in het voetspoor van Reaal op het standpunt “ dat het redelijk is te veronderstellen dat het slachtoffer, als vrouw in Nederland en gegeven haar culturele achtergrond en persoonlijke omstandigheden, een partner zou hebben gevonden en rond haar 26e levensjaar (in het jaar 2019) kinderen zou hebben gekregen. Gezien de huidige en te verwachten economische situatie, ook in de kinderopvang, is het redelijk te veronderstellen dat zij in verband met de geboorte van haar kinderen gedurende 10 jaar niet zou hebben gewerkt en vervolgens vanaf haar 36e levensjaar tot haar 67e levensjaar, conform de door Reaal voorgestelde 50% ofwel 20 uur per week werkzaam zou geweest. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat slechts een kleine groep vrouwen na de geboorte van kinderen fulltime blijft werken en derhalve de verzorging en opvoeding van die kinderen voor een belangrijk deel aan derden over laat, terwijl niet is onderbouwd dat het slachthoffer tot deze kleine groep vrouwen behoort.”

De rechtbank vindt dat geen sprake is van onderscheid op grond van geslacht: “De rechtbank is – met Reaal – van oordeel dat er geen sprake is van een aanname die is gebaseerd op seksestereotypen. De rechtbank dient, rekening houdend met de beschikbare statistische gegevens en de persoonlijke omstandigheden van het slachtoffer, te schatten hoe haar leven er, het ongeval weggedacht, zou hebben uitgezien. Daarbij is het onvermijdelijk dat rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat zij een vrouw is, maar dit maakt nog niet dat de aannames daarmee discriminerend zijn. De aannames laten immers alle ruimte om in afwijking van de statistische gegevens uit te gaan van een fulltime dienstverband wanneer daartoe op basis van de persoonlijke omstandigheden voldoende aanleiding is. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, bestaat daartoe geen aanleiding.”

Toch meent Heerma even flink tegen dit vonnis te moeten schoppen. En hij lucht zijn hart in de vorm van een aantal kansloze Kamervragen. Kennelijk leeft hij in de veronderstelling dat politici een andere rechtsgang kunnen bewandelen dan andere mensen. Anders dan de procespartijen kan een Tweede Kamerlid kennelijk in hoger beroep bij de minister (in dit geval van SZW).

Hij wil dat Asscher even zijn toga + bef aandoet en uitspreekt dat de rechterlijke uitspraak op gespannen voet staat met een gelijkwaardige positie van vrouwen en allochtonen. En ook dat de rechtbank zich schuldig heeft gemaakt aan seksediscriminatie.

Tot slot vraagt hij de minister stappen te zetten om dit soort onderscheid te voorkomen.

Heerma wekt hier de sterke suggestie dat naar zijn gevoel de rechtbank wet en jurisprudentie onjuist heeft toegepast. Daarmee schaart hij zich in het groeiende leger volksvertegenwoordigers die openlijk kritiek uiten op de rechtspraak. Dat mogen ze, maar niet in hun functie van wetgever en controleur op de uitvoerende macht. En zeker niet door gebruik te maken van een instrument (het stellen van schriftelijke vragen aan de minister) dat niet bedoeld is om de rechterlijke vrijheden te beknotten.

Het zou de minister sieren als hij weigert deze vragen inhoudelijk te beantwoorden en te volstaan met een korte uitleg van de werking van de trias politica.

GEEN REACTIES