Pensioenpremieverlaging minder dan daling kostendekkende premie

Slechts een minderheid van de pensioenfondsen heeft de feitelijke premie in gelijke mate verlaagd als de daling van kostendekkende premie.

DNB heeft een onderzoek ingesteld naar de evenwichtige belangenafweging van pensioenfondsen bij de vaststelling van de pensioenpremies voor 2015.

“Uit het onderzoek blijkt dat de pensioenpremies bij de onderzochte fondsen in 2015 met in totaal € 1,9 miljard zijn verlaagd. De premieverlaging is in 2015 naar verwachting iets groter dan het Centraal Planbureau (CPB) heeft geraamd”, schrijft staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer.

.

DNB heeft de totstandkoming en motivering van het premiebesluit bij 46 pensioenfondsen nader beoordeeld. Het overgrote deel van deze fondsen heeft de feitelijke pensioenpremie in lijn met de kostendekkende premie verlaagd of heeft aan DNB kunnen verantwoorden waarom dit niet (in die mate) is gebeurd.

Het onderzoeksrapport van DNB is gebaseerd op de gegevens van 158 pensioenfondsen. Deze fondsen vertegenwoordigen 89% van de actieve deelnemers en 93% van het totale premievolume. Kleine en gesloten pensioenfondsen, fondsen in liquidatie en volledig herverzekerde fondsen zijn niet in het onderzoek betrokken, evenals fondsen van wie de pensioenregeling per 2015 niet is aangepast omdat al werd voldaan aan het nieuwe Witteveenkader.

Uit het onderzoek blijkt dat bij 70% van de actieve deelnemers van de onderzochte fondsen de pensioenpremie als percentage van hun pensioengrondslag is verlaagd. Bij 24% van de actieve deelnemers is het premiepercentage gelijk gebleven, bij 6% is dit percentage verhoogd.

Klijnsma: “De kostendekkende premies bij de 158 onderzochte fondsen komen in 2015 eveneens € 1,9 miljard lager uit. De marge tussen de feitelijke premie en de kostendekkende premie wijzigt in 2015 dus niet. Hieruit blijkt dat het kostenvoordeel als gevolg van de lagere pensioenopbouw wordt doorgegeven in de vorm van lagere premies.”

Bij die laatste opmerkingen zijn vraagtekens te plaatsen.

DNB heft van 46 pensioenfondsen de ingediende vragenlijsten individueel beoordeeld aan de hand van “het gerapporteerde proces van besluitvorming en de gegeven motivering van de evenwichtigheid van het besluit en in hoeverre door pensioenfondsen inzicht is gegeven in de evenwichtige belangenafweging door het fonds”.

Feitelijke premiedaling niet in lijn met daling kostendekkende premie

Uit die beoordeling blijkt dat slecht 9 van de 46 pensioenfondsen de feitelijke premie in gelijke mate hebben verlaagd als de daling van kostendekkende premie.
De hiervoor meest genoemde argumenten:

  • Meerdere fondsen gaven aan een lage of gedaalde dekkingsgraad te hebben en het beleid te hanteren dat bij de vaststelling van de feitelijke premie rekening wordt gehouden met deze (lage of gedaalde) dekkingsgraad.
  • Enkele fondsen gaven aan dat zij bij de premievaststelling rekening houden met hun beleid dat de premie bij lage dekkingsgraad niet mag leiden tot een verslechtering van de dekkingsgraad.
  • Voorts zijn er meerdere pensioenfondsen die bij de vaststelling van de feitelijke premie voor het jaar 2015 al rekening hebben gehouden met de eisen van het nieuwe FTK met ingang van 1 januari 2015. Vooruitlopend op het effect van het nieuwe FTK op de premie 2016, is er bij die fondsen voor gekozen de premie voor 2015 niet teveel te laten dalen, omdat de premie 2016 anders weer zou moeten verhoogd (met het oog op premiestabilisatie).

 

Bij vijf pensioenfondsen in deze steekproef (en dat is dus meer dan 10%) heeft DNB geoordeeld dat zij niet hebben voldaan aan de gestelde norm. Deze pensioenfondsen hebben geen inzicht gegeven in de belangenafweging of kunnen niet onderbouwen waarom hun besluit evenwichtig is. DNB zal aanvullende informatie opvragen en in dat kader van deze pensioenfondsen nogmaals eisen om inzicht te geven in de belangenafweging en de onderbouwing van de evenwichtigheid daarvan.

In lijn met CPB?

Klijnsma concludeert: “De bevindingen van DNB over de ontwikkeling van de pensioenpremies in 2015 zijn in lijn met de raming van het CPB over het gecombineerde effect van de aanpassingen van het Witteveenkader in 2014 en 2015 en de aanpassing van het financieel toetsingskader in de jaren 2013 tot en met 2017. In deze raming leiden deze maatregelen per saldo tot een verlaging van de pensioenpremies met 11% ten opzichte van 2013.” Zij verwijst daarbij naar de CPB Notitie van 20 juni 2014.

Het CPB heeft echter in december 2014 een nieuwe raming naar de generatie- en premie-effecten van de pensioenregels 2015 uitgevoerd op verzeoek van De CDa_Kamerleden Omtzigt (Tweede Kamer) en Hoekstra (Eerste Kamer). In dat rapport heeft het CPB de raming van de premieverlaging naar boven bijgesteld:” De versobering van het Witteveenkader heeft een neerwaarts effect op de pensioenpremie, de aanpassing van het FTK en de invoering van de nieuwe parameters hebben een beperkt opwaarts effect. Per saldo zullen de pensioenpremies naar verwachting dalen met 13% in 2014 en 2015 samen.” Waaraan het CPB wel toevoegt: “Indien de recente daling van de rente lang aanhoudt, vormt dit een opwaarts risico voor de premie”, maar niet nu maar “op middellange termijn”

GEEN REACTIES