CPB-rapport over voor- en vooral nadelen doorsneepremie

De herverdelingseffecten п jong betaalt voor oud, lager voor hoger opgeleiden п betekenen dat aanvullend pensioen deels omslaggefinancierd is.

Aldus de CPB-notitie ‘Voor- en nadelen van de doorsneesystematiek’ dat staatssecretaris Klijnsma op de dag dat het Kerstreces begon aan de openbaarheid prijsgaf. De notitie dateert al van 28 oktober. Op Twitter valt op dat de oppositiepartijen die niet aan het pensioenakkoord hebben meegewerkt, woedend zijn dat het kabinet het rapport pas na het pensioendebat heeft vrijgegeven. Terwijl de partijen die daarin wel een aandeel hadden daar sussende woorden over spreken.

Hoe dan ook heeft deze notitie geen aanrakingspunten met het debat over het Witteveenkader. De inhoud raakt echter ten volle de komende discussie over een nieuw financieel toetsingskader. En wel zodanig dat de vraag gerechtvaardigd is of vastgehouden moet worden aan het schema waarin eerst het bestaande FTK wat wordt bijgebogen om daarna de discussie aan te gaan over het pensioenstelsel in bredere zin.

De constateringen van het CPB over de doorsneepremie zijn niet nieuw. Wel maakt het 100 pagina’s tellende rapport inzichtelijk dat het niet vanzelfsprekend is om dit systeem nog lang overeind te houden.

Het Bureau noemt als voordeel dat “dankzij dit stelsel de collectieve regelingen blijk geven van solidariteit tussen de verschillende deelnemers. En dat geen onderscheid gemaakt in pensioenpremie en pensioenopbouw naar individuele kenmerken van de deelnemers.” Maar voegt het CPB daar in één adem aan toe: “Het gebruik van de doorsneesystematiek stamt veelal uit de tijd dat pensioenregelingen zijn opgericht, in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Het stelde ouderen in staat om in korte tijd een redelijk pensioen op te bouwen, zorgde voor gelijke premiekosten voor werkgevers binnen eenzelfde bedrijfstak, en sloot goed aan bij de toen geldende arbeidspatronen en tijdgeest.”

De arbeidsmarkt van nu is op geen enkele manier te vergelijken met die halverwege de vorige eeuw. Het CPB: “Doordat werknemers minder vaak hun volledige loopbaan pensioen opbouwen op basis van een doorsneepremie en -opbouw, en een gemiddeld pensioenfonds een grotere diversiteit aan deelnemers heeft dan vroeger, is de herverdeling in het doorsneesysteem gemiddeld groter geworden. De maatschappelijke discussie concentreert zich daarbij vooral op de overdrachten tussen jongeren en ouderen. Deze herverdeling speelt niet meer wanneer de premie-inleg voor elke leeftijd in evenwicht is met de waarde van de verkregen pensioenaanspraak.” Met die laatste opmerking neemt het CPB een voorschot op een aantal alternatieven die de koppeling tussen premie-inleg en pensioenopbouw versterken.

“Een manier is om vast te houden aan de doorsneepremie, maar de doorsneeopbouw te verruilen voor een degressieve opbouw naar leeftijd. Een andere mogelijkheid is om juist de doorsneeopbouw te behouden en de premie progressief te maken naar leeftijd. Buiten de kaders van het collectieve contract kan gedacht worden aan beschikbare premieregelingen. Een sterkere actuariële link tussen premie en opbouw kan ook binnen het huidige systeem van doorsneepremie en -opbouw worden bereikt door meer gewicht te geven aan de indexatie. In het vergaande geval dat de indexatie gekoppeld wordt aan het verwachte rendement, komt deze variant in wezen neer op degressieve opbouw. Om de premielast niet te doen stijgen, kan een dergelijke maatregel gecombineerd worden met een lager opbouwpercentage. Het gemeenschappelijke effect van deze alternatieven is dat niet alleen de overdrachten tussen jongeren en ouderen worden geëlimineerd, maar dat er ook geen herverdeling meer plaatsvindt tussen deelnemers met afwijkende carrière- en inkomenspaden.”

Het CPB stelt vast dat de doorsneesystematiek de volgende effecten heeft:

  • Het omslagelement in de doorsneesystematiek kost deelnemers ongeveer acht procent van het aanvullende pensioeninkomen.
  • Onvolledige carrières en, in mindere mate, verschillen in inkomensprofielen leiden tot aanzienlijke verschillen in het profijt van de pensioenregeling. In de extreme situatie dat een deelnemer slechts de eerste helft van zijn of haar werkzame leven pensioen opbouwt volgens de doorsneesystematiek, bedraagt de teveel betaalde premie voor een gemiddelde deelnemer al gauw 35 procent van het aanvullend pensioeninkomen. Deelnemers die juist alleen de tweede helft van het werkende leven pensioen opbouwen in de doorsneesystematiek krijgen juist meer pensioen dan correspondeert met de ingelegde premies, ter waarde van bijna twintig procent van het aanvullende pensioeninkomen.
  • Verschillen in levensverwachting leiden tot herverdeling van laag- naar hoogopgeleiden, al is de omvang hiervan gemiddeld klein in vergelijking met tijdswaardeherverdeling.
  • In vergelijking met de AOW en de zorg is de omvang van de herverdeling in de aanvullende pensioenen beperkt. Motieven voor (inkomens)herverdeling zijn bij de aanvullende pensioenen minder duidelijk aanwezig dan bij de AOW of de zorg.
  • De doorsneesystematiek lijkt gunstig voor de arbeidsparticipatie van ouderen. Hoewel empirisch bewijs schaars is, is het aannemelijk te veronderstellen dat de doorsneesystematiek, via de vraag naar en/of het aanbod van arbeid, een gunstig effect heeft op de arbeidsparticipatie van ouderen. Ondanks het verlies van het (impliciete) voordeel van deelname aan een pensioenregeling op latere leeftijd, dat cumulatief kan oplopen tot circa veertig procent van een bruto jaarinkomen, kiezen juist werknemers van middelbare leeftijd relatief vaak voor zelfstandig ondernemerschap. Het is echter denkbaar dat zonder doorsneesystematiek nog meer mensen deze keuze zouden maken.

GEEN REACTIES