Bij keuze voor DC-regeling speelt meer dan alleen de kosten

Anders dan wel gesuggereerd wordt hoeft de keuze voor een DC-regeling lang niet altijd gebaseerd te zijn op het kostenaspect. Wel zijn de risico’s stabieler en meer voorspelbaar.
"De kosten van een DC-regeling zijn niet per definitie lager dan de kosten van een DB-regeling. Wel is het zo dat DC-regelingen voor een werkgever beter voorspelbare en stabielere financiële risico’s met zich meebrengen dan een uitkeringsovereenkomst. Dat kan een reden zijn om over te stappen. Ook de internationale boekhoudregels spelen een rol bij de beslissing tot het maken van een overstap.
Binnen het fiscale kader kunnen de premies voor DC-regelingen – afhankelijk van de leeftijd en ongeacht de feitelijke marktrente – oplopen tot boven de 30% van de pensioengrondslag."
Dit antwoordt staatssecretaris Jetta Klijnsma op schriftelijke vragen van CDA-Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt. Zijn vragen hadden betrekking op verschillen in DB- en DC-regelingen, waarop in de beantwoording uitgebreid wordt ingegaan.
Zo blijkt uit de beantwoording dat DB-regelingen nog veruit favoriet zijn. De gedachte dat defined contribution aan populariteit wint is weliswaar juist, maar de aantallen liggen nog steeds ver uit elkaar: 6 miljoen werknemers nemen deel aan een DB-regeling (over het algemeen middelloonregelingen) en 750.000 aan een regeling met een toegezegde premie (DC).
De premiestaffels gaan uit van een lange termijn rendement van 4%. Wat nu als het jaarlijks rendement uitkomt op 2,4%, wil Omtzigt weten.
Klijnsma: “Als wordt uitgegaan van een rendement van 2,4% gedurende de gehele opbouwperiode, wordt over de gehele opbouwperiode in feite 1,6% minder rendement behaald dan wettelijk aangenomen. Een dergelijk rendement zou uiteindelijk leiden tot een 35% lager pensioenresultaat dan het fiscale maximum voor uitkeringsovereenkomsten.
Het rendementscijfer is niet toevallig door Omtzigt gekozen, de UPO’s gebruiken dit percentage als voorbeeldrekenrente. In dat verband merkt de staatssecretaris op dat het gaat om een voorbeeldrekenrente die wordt gehanteerd voor de inkoop van uitkeringen op pensioendatum. Het rentepercentage heeft dus geen betrekking op het feitelijke rendement dat gedurende de gehele opbouwfase daadwerkelijk wordt bereikt.” Waaraan zij toevoegt: “DC-regelingen hebben naar hun aard alleen betrekking op het opbouwen van kapitaal en bevatten geen toezegging over een pensioenuitkering. Om die reden is voor de vaststelling van de fiscale premiestaffels vooral het te verwachten langetermijnrendement voor de opbouw van kapitaal van belang, en dus niet de marktrente. Over het geheel genomen is 4% een redelijke basis voor de premiestaffel, mede gelet op rendementen die in de afgelopen decennia konden worden behaald.”
“Waarom”, vraagt Omtzigt, “is de premie-inleg bij een premieovereenkomst waarbij de deelnemer individueel veel risico loopt lager dan de premie bij een collectieve uitkeringsovereenkomst waarbij de werkgever het meeste risico loopt?”
Klijnsma: “Het is onjuist om in zijn algemeenheid te stellen dat de premie-inleg bij een op DC-regeling lager is dan de premie bij een DB-regeling. Binnen het fiscale kader kunnen de premies voor DC-regelingen – afhankelijk van de leeftijd en ongeacht de feitelijke marktrente – oplopen tot boven de 30% van de pensioengrondslag. Het hangt af van de individuele pensioenregeling of die ruimte ook daadwerkelijk wordt benut. Daarnaast is van belang dat de fiscale ruimte voor DC-regelingen ook niet wordt beperkt door uitvoeringskosten, omdat wordt uitgegaan van ‘netto-staffels’. Het pensioenresultaat dat wordt behaald met de ingelegde premies kan bij DC-regelingen hoger of lager uitvallen dan DB-regelingen. Over het geheel genomen is de fiscale ruimte voor DB- en DC-regelingen echter gelijk.”
Deel dit bericht, kies uw platform!

Redactie Findinet