Aon: meeste pensioenfondsen voorlopig uit de gevarenzone

Telegraaf: onze pensioenen verdampen
© Pixabay

De stijgende rente en hogere aandelenkoersen zorgden ervoor dat de gemiddelde indicatieve beleidsdekkingsgraad nu ruim boven de kritische 90% ligt.

Een indicatieve dekkingsgraad van onder de 90% (aan het eind van het jaar) heeft tot gevolg dat fondsen moeten korten op de uitkeringen. Eind maart kwam de gemiddelde stand uit op 97%, waardoor de meeste fondsen nu voorlopig uit de gevarenzone zijn. Dat concludeert verzekeringsmakelaar en pensioenadviseur Aon in de ‘pensioenthermometer’, een rapport over de pensioenbranche dat periodiek wordt gepubliceerd.

Vooral de hogere aandelenkoersen droegen bij aan de verbeterde dekkingsgraad, stelt Aon. Daarnaast steeg weliswaar de kapitaalmarktrente, meestal positief voor de fondsen, maar door de zogeheten Ultimate Forward Rate (UFR), werd effect daarvan gedempt. De UFR, waarmee pensioenfondsen de waarde van hun toekomstige verplichtingen berekenen, daalde namelijk door de gefaseerde overgang naar de nieuwe systematiek. Hierdoor nam de waarde van de verplichtingen af met slechts 2%.

Frank Driessen, ceo van Aon’s Retirement Solutions, roept in een donderdag gepubliceerd persbericht Minister Koolmees van SZW op om snel duidelijkheid te geven over mogelijk uitstel van de ingangsdatum van het ‘transitie-FTK’. Volgens de conceptversie van de nieuwe pensioenwet moeten pensioenfondsen voor 1 januari 2022 besluiten of zij van deze overgangsroute gebruik willen maken. Volgens Driessen komt ‘er steeds meer druk te staan op in hoeverre de nieuwe wetgeving, inclusief transitie-FTK, ook daadwerkelijk per deze datum in zal gaan’. Het transitie-FTK is bedoeld voor fondsen die naar verwachting de aanwezige pensioenrechten willen invaren in het nieuwe systeem. In het transitie-FTK geldt straks een richtdekkingsgraad, waar de fondsen naartoe moeten groeien. Hiertoe moet jaarlijks een overbruggingsplan worden opgesteld.

De richtdekkingsgraad is afhankelijk van de fondssamenstelling, van het beleggingsbeleid en het type contract. En bij dat laatste speelt ook de solidariteitsreserve een rol. Voor het nieuwe pensioencontract (NPC), met solidariteitsreserve, geldt een lagere richtdekkingsgraad (minimaal 95%) dan voor de verbeterde premieregeling plus (WVP+), zonder solidariteitsreserve (minimaal 105%). Volgens de wettekst heeft een solidariteitsreserve een positief effect op het onverdeelde vermogen, dat ingezet kan worden om herverdelingseffecten te vereffenen.

In dit verband is de positie van niet-verplichtgestelde fondsen bijzonder. Zij hebben volgens Driessen niet de mogelijkheid om een solidariteitsreserve te voeren bij de WVP+. Dit betekent dat zij bij de keuze tussen twee contracten geconfronteerd worden met een aanzienlijk verschil in benodigde dekkingsgraad. Bij de huidige gemiddelde indicatieve dekkingsgraad van 108% is er bij overgang naar het nieuwe contract direct 13% beschikbaar om te indexeren en compensatieproblematiek mee op te lossen. Bij overgang naar WVP+ is dit slechts 3%. Frank Driessen: ‘Het is een voordeel dat de fondsen nu wat vet op de botten krijgen in deze discussie. Maar het is bijzonder dat de keuze tussen twee contracten ook financieel gedreven zal zijn. Armere fondsen zullen zich eerder genoodzaakt zien om naar het nieuwe contract te gaan.’

Verder zijn volgens Driessen in de media de laatste dagen veel kritische geluiden te horen over de verschillen tussen de twee contracten – of juist het gebrek daaraan. Het nieuwe contract beoogt meer solidariteit en de WVP+ juist meer individuele keuzevrijheid. Driessen: ‘Een keuze voor één van beide contracten zou ons inziens gebaseerd moeten zijn op de door de populatie gewenste mate van solidariteit en risicobereidheid en niet gedreven moeten zijn door financiële motieven.’

GEEN REACTIES