Nieuwe regeling voor bijzonder partnerpensioen

Pensioenfondsen krijgen de mogelijkheid om de waarde bij vooroverlijden van ex-partner ten goede te laten komen aan de deelnemer.

Dit is een van de veranderingen in het wetsvoorstel Verzamelwet pensioenen 2014.

In artikel 57 van de Pensioenwet is het behoud van de aanspraak op partnerpensioen in geval van scheiding geregeld. In geval van scheiding verkrijgt de ex-partner zelf aanspraak op ‘bijzonder partnerpensioen’. Er ontstaat een zelfstandig recht van de ex-partner, los van de deelnemer. In geval van vooroverlijden van de ex-partner vervalt de waarde van het bijzonder partnerpensioen aan het collectief van de deelnemers bij een pensioenfonds of aan de verzekeraar. In de wetgeving is op dit moment niet vastgelegd of hiervan afgeweken kan worden in de pensioenregeling, zodat de waarde van het bijzonder partnerpensioen ten gunste kan komen van de deelnemer. De (nieuwe partner van de) deelnemer kan hier een (groot) financieel belang bij hebben, namelijk wanneer die waarde wordt omgezet in een aanspraak op partnerpensioen ten behoeve van die nieuwe partner. De Pensioenfederatie heeft ook op dit belang gewezen.

De voorgestelde wijziging van de Pw (en de Wvb) heeft tot doel te regelen dat de waarde van het bijzonder partnerpensioen bij vooroverlijden van de ex-partner ten gunste van de deelnemer kan komen. De mogelijkheid om de waarde van het bijzonder partnerpensioen ten gunste te kunnen laten komen van de deelnemer moet zijn opgenomen in de pensioenregeling. Een deelnemer hoeft dit niet zelf aan te vragen of te regelen, dit is de verantwoordelijkheid van de pensioenuitvoerder.

Indien nodig dienen sociale partners voor 1 juli 2014 de pensioenregeling aan te passen.

Het betreft een beperkt aantal deelnemers zodat het totale bedrag dat terugvloeit naar betrokkenen – en daarmee niet toekomt aan het collectief van een pensioenfonds – zeer gering is. Fiscaal gezien zijn er geen belemmeringen.

Andere wijzigingen

Door middel van de Wijzigingswet financiële markten 2013 zijn DNB en AFM per 1 januari 2013 onder de werkingssfeer van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet ZBO) gebracht. De Pw en de Wvb worden daarmee in overeenstemming gebracht.

In 2005 is in de Wet VPL)geregeld dat het Witteveenkader per 1 januari 2015 ook zal gelden voor de pensioenopbouw van IB-ondernemers die verplicht deelnemen in beroeps- of bedrijfstakpensioenregelingen. Het gaat om IB-ondernemers die als zelfstandige beroepsbeoefenaars of als ondernemer deelnemen in beroepspensioenregelingen, bijvoorbeeld in de gezondheidszorg, het havengebied of bepaalde bedrijfstakken (zoals zelfstandige schilders). De artikelen die als gevolg van de Wet VPL in de Wvb en de Wet Bpf 2000 zijn opgenomen hebben naar aanleiding hiervan ook nog een beperkte aanpassing nodig.

In de Wft is een artikel opgenomen waardoor de minister kan ingrijpen als DNB en AFM in hun toezichthoudende taak tekortschieten. Een dergelijk artikel wordt ook in de Pensioenwet opgenomen.

In de praktijk is gebleken dat bij verschillende beroepspensioenverenigingen die betrokken zijn bij verplicht gestelde beroepspensioenregelingen, onterecht wordt gewerkt met een verplicht lidmaatschap. Iedereen op wie de verplicht gestelde pensioenregeling van toepassing is, wordt automatisch lid gemaakt van de beroepspensioenvereniging. Daarbij wordt de mogelijkheid geboden om zelf actief het lidmaatschap op te zeggen. Aan deze praktijk wordt een einde gemaakt.

GEEN REACTIES