Heterogene pensioenfondsen krijgen meeste moeite met afschaffen doorsneepremie

Netspar pensioen
© Px

De overstap van een pensioenstelsel met doorsneesystematiek naar een systeem met degressieve opbouw zal vooral ingrijpend zijn voor fondsen met een heterogeen deelnemersbestand. Dat concludeert Netspar in een onderzoek in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken.

Het kabinet heeft vorig jaar aangegeven het huidige doorsneesysteem voor pensioenpremies te willen vervangen. Nu is zowel de premie als de pensioenopbouw voor alle leeftijden gelijk. In de toekomst zou er een systeem moeten komen met een combinatie van een leeftijdsonafhankelijke premie en een leeftijdsafhankelijke (degressieve) opbouw.

Het Centraal Planbureau (CPB) berekende in 2013 al dat deze overstap voor alle pensioenfondsen samen gepaard gaat met een transitielast van ongeveer 100 miljard euro en een premiedaling van ongeveer 8 procent. Dit hoeft echter niet te leiden tot extra kosten, maar meer tot een verschuiving van middelen in de tijd. De transitielast van 100 miljard euro en de toekomstige premiedaling van 8 procent heffen elkaar in feite in waarde op.

Leeftijdsopbouw
Bovendien, merken de onderzoekers op, zijn deze cijfers erg afhankelijk van de gekozen aannames en uitgangspunten. Daarnaast kunnen de effecten voor verschillende pensioenfondsen behoorlijk uiteen lopen.

In de beschikbare publicaties over de doorsneesystematiek en de varianten om er afscheid van te nemen, was tot nu toe nauwelijks aandacht voor de heterogeniteit in leeftijdsopbouw in fondsen en sectoren. Daarom heeft Netspar dit nu onderzocht. De onderzoekers keken bij de beoogde overgang o.a. naar de transitielast: de impliciete schuld aan huidige actieve deelnemers, als gevolg van het feit dat ze door gebruik van de doorsneepremie ‘te veel’ premie betaald hebben; en naar de premievrijval: de theoretische vermindering van de premie bij overstap op een ander systeem van pensioenopbouw. Deze vrijval hoeft niet noodzakelijk te leiden tot een verhoging van het salaris. In het kader van de evenwichtige belangenafweging kan ook besloten worden deze ten goede te laten komen van de solvabiliteit van het fonds, of de loonkosten van de werkgever te verlagen.

Zowel transitielast als premievrijval zijn afhankelijk van de grootte en de bestandssamenstelling van de fondsen en verschillen dus fors van fonds tot fonds. De doorsneeproblematiek en daarmee ook de overgangsproblematiek blijken vooral groot bij pensioenfondsen met een heterogeen deelnemersbestand.

‘Grijs-groen’
De onderzoekers gebruiken daarvoor de ‘grijs-groen’-parameter: hoe hoger de gemiddelde leeftijd van de deelnemers aan een fonds, des te groter de premievrijval. Bij ‘groene’ fondsen met veel jonge deelnemers is de premievrijval veel lager of zelfs afwezig. In een jonge sector als de horeca stijgt de premie zelfs.

Ook de transitielast is hoger naarmate de gemiddelde deelnemer ouder is. ‘Grijze’ fondsen tellen relatief veel deelnemers die gecompenseerd moeten worden voor het feit dat ze te veel hebben ingelegd voor het pensioen dat ze hebben opgebouwd.

De transitielast is vooral hoog bij de overheid (openbaar bestuur en onderwijs). Dit is een zeer heterogeen fonds met veel oudere deelnemers. De transitielast kan hier oplopen tot ruim 5 keer de jaarpremie van 2015. Dat is aanzienlijk hoger dan de gemiddelde transitiekosten voor alle pensioenfondsen in Nederland: 3,5 maal de jaarpremie. Aan de andere kant is in de overheidssector de te verwachten premievrijval ook het hoogst.

Snel duidelijkheid
De onderzoekers raden de overheid aan om snel duidelijkheid te geven over de gewenste vormgeving van degressieve opbouw in het pensioenstelsel. Daarbij moet een evenwichtige afweging gemaakt worden tussen enerzijds eenvoud, uniformiteit en uitlegbaarheid en anderzijds de evenwichtigheid en geschiktheid voor de specifieke situatie van de fondsen en hun deelnemers. Ook moet worden overwogen dat als voor meer passende, ingewikkeldere staffels wordt gekozen, de uitkomsten sterker afhankelijk zijn van de gekozen subjectieve uitgangspunten.

Omdat de verschillen tussen fondsen groot zijn, zijn de verschillen in impact op transitielast, premievrijval, en verlies aan pensioenresultaat en netto profijt dat ook. De onderzoekers raden de overheid daarom aan om, zodra duidelijk is hoe zij de degressieve opbouw wil vormgeven, eerst bij alle Nederlandse pensioenfondsen te inventariseren hoe groot de genoemde grootheden zijn. Een wettelijk transitiepad moet alle pensioenfondsen immers in staat stellen om de transitie evenwichtig te laten verlopen.

Bron: Netspar

 

GEEN REACTIES