Europese Commissie stelt Nederland in gebreke

De Commissie wil dat Nederland een einde maakt aan de discriminerende belastingheffing op dividenden van aandelen in unit linked verzekeringen.

In april heeft de Europese Commissie Nederland gevraagd een eind te maken aan “de discriminerende belastingheffing op dividenden van aandelen die in het bezit zijn van verzekeringsmaatschappijen die zijn gevestigd in een andere lidstaat of in een EER-land (Noorwegen, Liechtenstein en IJsland).”

Dit blijkt uit een brief die staatssecretaris Wiebes vandaag aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.

Nederlandse verzekeringsmaatschappijen betalen geen belasting over de dividenden uit aandelen die zij houden in het kader van unit linked verzekeringen. Zij kunnen de grotere verplichting tot betaling van de dividenden aan hun verzekeringnemers aftrekken van de ontvangen dividenden. Dit verlaagt de grondslag voor de vennootschapsbelasting over deze dividenden tot nihil, terwijl een eventuele bronbelasting wordt verrekend.

Verzekeringsmaatschappijen die zijn gevestigd in de EU of de EER en Nederlandse dividenden ontvangen uit aandelen die zij houden in het kader van unit linked verzekeringen, worden in Nederland echter belast op het brutobedrag van de dividenden, zonder mogelijkheid van een belastingkrediet.

De Commissie heeft Nederland gemeld dit overeenkomstig het arrest in zaak C-342/10, Commissie/Finland, onverenigbaar te vinden met het vrije verkeer van kapitaal. Het verzoek om hieraan een einde te maken heeft de vorm van een met redenen omkleed advies. Als de Commissie binnen de twee maanden geen bevredigend antwoord ontvangt, kan zij Nederland voor het Hof van Justitie van de EU dagen.

Waarom heeft het kabinet de Tweede Kamer hier niet over geïnformeerd? Dat hebben we wel gedaan, schrijft Wiebes.
Die informatie gebeurde wel op een laat tijdstip in de zomermaanden en op een manier die makkelijk over het hoofd gezien kon worden.

Wiebes: “Uw Kamer is over het met redenen omkleed advies in de brief van 18 juli 2014 over de stand van zaken implementatie richtlijnen en kaderbesluiten in het tweede kwartaal 2014 op de gebruikelijke wijze geïnformeerd. Het bij de brief van 18 juli 2014 opgenomen overzicht van de lopende ingebrekestellingprocedures was ook het eerste overzicht dat naar Uw Kamer is verstuurd na het persbericht van de Europese Commissie.”

Het in de marge informeren gebeurde ook met opzet, valt uit de brief op te maken: “Het komt regelmatig voor dat de Europese Commissie naar aanleiding van de door het EU-land verstrekte informatie en opmerkingen afziet van verdere stappen. Informeren van uw Kamer in dat administratieve stadium zou daarom voorbarig zijn en zou tot onrust en onzekerheid kunnen leiden bij belanghebbenden. Dat acht het kabinet onwenselijk.”

Het kabinet is het inhoudelijk oneens met de Europese Commissie, maar wil dat niet beargumenteren. Wiebes volstaat met de opmerking: “De Nederlandse regering deelt dit standpunt niet en heeft in juni 2014 op het met redenen omkleed advies gereageerd. Als de Europese Commissie deze reactie onbevredigend vindt, kan zij, zoals zij ook aangeeft in het persbericht, besluiten een zaak aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de EU. De Nederlandse regering zal dan haar standpunt verdedigen. In afwachting van de verdere verloop van de procedure kan ik niet inhoudelijk op de zaak ingaan.”

GEEN REACTIES