AG: zonder ingrijpen verdwijnen private verzekeraars van WGA-markt

Het Koninklijk Actuarieel Genootschap luidt de alarmbel in de position paper “Is er wel een level playing field?” met betrekking tot de WGA-ERD.

Met de introductie in 2006 van het hybride stelsel voor de WGA-ERD (werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten – Eigenrisicodragen), beoogde de overheid een gelijk speelveld waarin werkgevers de keuze wordt geboden hun WGA-risico onder te brengen bij het publieke UWV, bij een private verzekeraar of het risico in eigen beheer te nemen. Uit onderzoek door het Koninklijk Actuarieel Genootschap (AG) blijkt dat door (elementaire) verschillen tussen de publieke dekking en premie enerzijds en de private dekking en premie anderzijds er op dit moment geen sprake is van een level playing field.

Het AG waarschuwt dat door toenemende verschillen tussen de publieke en private dekking en mede door het toevoegen van een aantal vangnetcategorieën, de reële mogelijkheid bestaat dat in de nabije toekomst geen private verzekeraars meer actief zullen zijn op de WGA-markt.

Te lage premiestelling

Door de lage premiestelling door verzekeraars in het verleden ontstond op grond van premievergelijking onterecht het beeld van een level playing field binnen het hybride stelsel. Dat verzekeraars, zo bleek achteraf, een te lage premiestelling hebben gehanteerd zou vooral mede veroorzaakt zijn door een onjuiste risico-inschatting alsook door het inkopen van marktaandeel.

De verzekeraar neemt op voorhand het risico (en daarmee alle toekomstige lasten) van de werkgever over.

Het AG noemt dit risico ‘relatief complex’: een werkgever die op 1 januari overstapt naar een verzekeraar, verzekert zich voor de toekomstige uitkeringen die aan werknemers moeten worden gedaan die

(1) gedurende dat jaar ziek worden,

(2) dat twee jaar blijven en

(3) vervolgens in de WGA terecht komen. De WGA-uitkeringen die de werknemer gedurende de eerste 10 WGA-jaren ontvangt zijn gedekt door de verzekeraar. Eventuele latere uitkeringen vallen onder het publieke stelsel.

Het UWV daarentegen baseert haar premie op omslagfinanciering en kan daarmee de financiële gevolgen van het verloop van reeds ingegane uitkeringen in opeenvolgende jaren doorbelasten aan de individuele werkgever via premiecorrecties. Door de mogelijkheid van jaarlijkse premiecorrectie vindt feitelijk geen risico-overdracht van werkgever naar UWV plaats. Dit in tegenstelling tot het kapitaaldekkingsstelsel, waar deze aanpassingsmogelijkheid niet bestaat.

Als gevolg van de risico-overdracht moeten verzekeraars, ter afdekking van de onzekerheid, rekening houden met risico-opslagen in de premie en met de kosten voor het wettelijk aan te houden bufferkapitaal. Voor het UWV gelden dergelijke opslagen niet, omdat het UWV op basis van omslagfinanciering werkt. Voor het UWV liggen onzekerheid en daarmee premiestelling per definitie op een lager niveau dan voor verzekeraars.

Schijn bedriegt

AG wijst erop dat naast financieringswijze, risico-overdracht en kostenstructuur ook de behandeling van lopende uitkeringen een rol speelt.

Wanneer een werkgever overstapt van het UWV naar een verzekeraar, zijn toekomstige uitkeringen van bestaande gevallen niet afgedekt bij het UWV en komen deze volledig voor rekening van de werkgever. Bij een overstap van een verzekeraar naar het UWV, zijn alle lopende uitkeringen voor rekening van de verzekeraar.

Het kortetermijnvoordeel is dat een werkgever dan met een schone lei en daarmee met de minimumpremie bij het UWV begint.

Vanuit kostentechnisch oogpunt lijkt dit voor een werkgever ogenschijnlijk interessant.

De recente grootschalige overstap van privaat naar publiek lijkt te bevestigen dat de lage instappremie daadwerkelijk doorslaggevend is in de keuze door werkgevers.

Maar, waarschuwt AG, doordat toekomstige schadegevallen de premie laten stijgen, zal de werkgever ook bij het UWV uiteindelijk een significante premie betalen, zonder dat de toekomstige uitkeringen voor bestaande gevallen zijn afgedekt. Voor de korte termijn heeft een overstap naar het UWV daarmee het karakter van een ‘escape’. Voor de langere termijn geldt dat in het publieke stelsel de werkgevers uiteindelijk zelf de rekening betalen.

Oplossingsrichtingen

“Onafhankelijk van het toekomstbeeld dat de politiek voor het stelsel voor ogen heeft, is een heroverweging nodig van de opzet en inrichting van het hybride stelsel.” Het AG biedt in haar position paper hiervoor diverse alternatieven aan. “Zonder ingrijpen lijkt namelijk voor het hybride stelsel in zijn huidige vorm het einde in zicht.”

AG werkt de volgende oplossingen uit:

Procesmatige wijzigingen binnen het huidige stelsel

1. Wijzigen keuringsuitvoerder en/of aanscherpen keuringskaders.

2. Gezamenlijk inrichten informatievoorziening meldingen/keuringen.

3. Vergroten inzicht in wijze van toepassen van keuringskaders in de praktijk.

Wijzigingen van systematiek binnen het huidige stelsel

4. Blijvend toepassen uitgebreide (rentedekkings)compensatie.

5. Stelsel- en/of dekkingswijzigingen per schadejaar toepassen, niet per kalenderjaar.

6. Wijzigen van premiesystematiek bij overstap van privaat naar publiek en vice versa.

Wijzigingen in de dekking binnen het huidige stelsel

7. Toevoegen van het IVA-risico aan hybride stelsel.

8. Samentrekken van (nu) Verzuimperiode en WIA-periode.

Meer ingrijpende wijziging van het huidige stelsel

9. Stelsel uitbreiden met vereveningscomponent.

“Een andere denkbare oplossing, naast deze 9 oplossingsrichtingen, is het gecontroleerd beëindigen van het hybride stelsel door volledig over te gaan naar één van beide substelsels of naar twee separate stelsels, bijvoorbeeld één voor non-profit- en semiprofitsectoren en één voor profitsectoren.”

GEEN REACTIES