Achterwege laten van ORV-advies kost adviseur anderhalve ton

Achterwege laten van ORV-advies kost adviseur anderhalve ton
© Vargazs, Pixabay

Een consument met een chronische ziekte vraagt hypotheekadvies aan. Hij wil daarbij geen overlijdensrisicoverzekering. Jaren later wordt die ORV door zijn weduwe node gemist. Heeft de adviseur voldoende uitvoering gegeven aan zijn waarschuwingsplicht? De Geschillencommissie van het Kifid oordeelt van niet.

In het najaar van 2016 benadert de man een adviseur van BesteKeuzeHypotheken in verband met de aankoop van een woning. Een ORV komt ter sprake maar die wil de man niet: hij heeft geen partner, zijn erfgenamen kunnen bij onverhoopt overlijden de woning verkopen. Bovendien brengt hij zo’n € 116.000,- aan eigen middelen in.

Ziekte van Crohn

Daarnaast geeft de man aan dat hij moeilijk te verzekeren is vanwege zijn medische achtergrond: hij lijdt aan de Ziekte van Crohn. Hij heeft geen zin in een acceptatie met wellicht een hogere premie.

De adviseur geeft in zijn adviesrapport wel een indicatie van wat in dit geval een mogelijke premie zou zijn geweest: circa € 2,89 per maand. “Als uw gezinssituatie wijzigt in de toekomst en u/of uw partner bij een eventueel overlijden van de ander in de woning wilt blijven wonen, is het belangrijk dat u alsnog een overlijdensrisicoverzekering afsluit. Ook tijdens de looptijd moet u regelmatig bekijken of de dekking daarvan nog voldoende is. Door het veranderen van baan kan bijvoorbeeld het partnerpensioen zijn veranderd”, waarschuwt de adviseur in zijn advies.

In het huwelijk getreden

In juni 2020 heeft de man opnieuw een gesprek met de adviseur, om te inventariseren wat de financiële mogelijkheden zijn om een andere woning te kopen. Hij heeft nu zijn vrouw bij zich, het stel is in september 2019 in het huwelijk getreden. Er wordt echter geen nieuw of aangepast adviesrapport opgesteld.

In november 2021 overlijdt de man. Bij gebreke van een overlijdensrisicoverzekering kunnen zijn vrouw en haar zoon geen aanspraak maken op een uitkering. Daarover ontstaat een discussie: de vrouw vindt dat de adviseur aan haar man een ORV had moeten adviseren, in ieder geval tijdens het gesprek in 2020. De wijziging van de persoonlijke situatie – het huwelijk in 2019 – gaf hier meer dan voldoende aanleiding toe. Ze stelt de schade op ten minste de hypotheekschuld van €158.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van overlijden.

‘Geen wettelijke verplichting’

De adviseur verweert zich door te stellen dat het contact in 2020 alleen een oriënterend gesprek betrof over wat het koppel op basis van het gezamenlijk inkomen maximaal kon lenen. Er bestond voor de adviseur geen wettelijke verplichting om het stel spontaan te adviseren, vindt hij. Daarbij kon de man de lasten van de hypotheek ook alleen dragen. Bovendien was de man ten tijde van het bezoek in juni 2020 ongeneeslijk ziek en had hij niet lang meer te leven. In dat licht bezien was het toen al niet meer mogelijk om op zijn leven een overlijdensrisicoverzekering af te sluiten.

De Geschillencommissie oordeelt anders. Zij vindt in de beschikbare documentatie inderdaad nergens bewijs dat de adviseur de man erop heeft gewezen dat zijn persoonlijke situatie ten opzichte van het eerste adviesgesprek dusdanig was gewijzigd dat het sluiten van een ORV nu wél raadzaam was.

‘Voortdurende bemoeienis’

Daarmee heeft de adviseur jegens de consument niet de zorg betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht. Immers: de zorgplicht van de assurantietussenpersoon geldt niet alleen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst, maar vergt een “voortdurende bemoeienis door de assurantietussenpersoon. (…) Een assurantietussenpersoon mag dus in beginsel niet stil blijven zitten wanneer hij tijdens de looptijd van de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen kennis neemt van feiten of omstandigheden die meebrengen dat de door hem behoorde verzekeringen mogelijk aanpassingen behoeven.”

Gezondheidstoestand

Wat betreft de verdediging aangaande de gezondheidstoestand van de man: de vrouw heeft onweersproken gesteld dat het beeld van de ziekte van Crohn van haar partner in juni 2020 nog niet van dien aard was dat zijn overlijdensrisico toen al onverzekerbaar was. Tegen een opslag op de reguliere en relatief lage premie had een overlijdensrisicoverzekering zeer waarschijnlijk afgesloten kunnen worden. Pas in 2021 heeft de man ook de diagnose darmkanker gekregen, en die aandoening bleek helaas fataal.

Wat de precieze premie voor de overlijdensrisicoverzekering zou zijn geweest, valt bij
gebrek aan informatie niet vast te stellen. De Geschillencommissie maakt daarom gebruik van haar bevoegdheid om de omvang daarvan ex aequo et bono te schatten, en wel op een bedrag van € 2.000,-. Dit bedrag wordt op de geëiste € 158.000,- in mindering gebracht.

Bron: Kifid

GEEN REACTIES