Dijsselbloem: geen ongelijk speelveld DB en DC in opbouwfase

Het staffelbesluit geeft de mogelijkheid premie te berekenen op basis van 3% of te baseren op de kostprijs van een middelloonpensioen.

Minister Dijsselbloem gaat in zijn brief waarmee hij het evaluatierapport PPI aanbiedt, in op de opmerking dat de beschikbare premiestaffels niet dezelfde ruimte krijgen als middelloonregelingen. De oplossingen die in het Staffelbesluit worden geboden leiden tot aanzienlijke administratieve lastverzwaringen. De minister is het met deze opgeworpen knelpunten niet eens:

Rekenrente 3% mogelijk

“De publicatie van het premiestaffelbesluit is bedoeld als tegemoetkoming aan de praktijk om de uitvoeringskosten te beperken. De staffels zijn gericht op een opbouw volgens het middelloonstelsel, waarbij wordt uitgegaan van de wettelijk vastgelegde minimale rekenrente van 4%. Het premiestaffelbesluit biedt ook de mogelijkheid om de beschikbare premie in afwijking van de wettelijk vastgelegde minimale rekenrente van 4% te berekenen tegen een rekenrente van 3% of te baseren op de kostprijs van een middelloonpensioen, eventueel bepaald op basis van een doorsneepremie. In de pensioenregeling moet dan wel worden opgenomen dat het pensioen, inclusief de toegekende indexatie, zowel per jaar als in totaal niet uitgaat boven een binnen de wettelijke kaders passend middelloonpensioen.”

Toetsing alleen op bepaalde momenten

“Het kabinet gaat ervan uit dat met de administratieve lastenverzwaring gedoeld wordt op de gegevens die bewaard moeten worden voor deze toetsing. Hierover kan allereerst worden opgemerkt dat deze gegevens vergelijkbaar zijn met de gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van een middelloonregeling. Verder streeft het kabinet naar het zoveel mogelijk beperken van de administratieve lasten. In het besluit is daarom opgenomen dat de toetsing of aan de voorwaarden wordt voldaan, niet elk jaar hoeft plaats te vinden. Een dergelijke toetsing hoeft alleen plaats te vinden op bepaalde momenten, zoals bij waardeoverdracht of ruil van pensioen. Ook bevat het besluit de mogelijkheid om de toetsing uit te voeren op basis van het actuele loon.

Het kabinet deelt dan ook niet de mening dat sprake is van een aanzienlijke administratieve lastenverzwaring ten opzichte van de uitvoering van middelloonregelingen.

Ook gaat het bij de staffels om “netto-staffels”. De verzekeraars mag bovenop de staffels de werkelijke kosten in rekening brengen. De fiscale regels dwingen er derhalve niet toe dat dergelijke kosten ten laste komen van het beschikbare pensioenbudget. Zoals in het besluit ook is beschreven is het tot slot mogelijk om in een jaar niet gebruikte beschikbare premieruimte in een later jaar in te halen.”

Wel ongelijk speelveld op pensioendatum

Wel heeft de minister begrip voor het standpunt in het evaluatierapport PPI dat sprake is van een ongelijk speelveld voor beschikbare premieregelingen en eindloon- en middelloonregelingen, omdat in het kader van beschikbare premieregelingen beleggingen op de pensioendatum moeten worden omgezet in een vaste annuïteit. De onderzoekers stellen dat vanuit beleggingstechnisch oogpunt een gedwongen liquidatiemoment onwenselijk is, omdat de beleggingshorizon onnodig wordt verkort. Ook na de pensioendatum zou nog met een deel van het pensioenkapitaal kunnen en moeten worden belegd om tot een adequaat pensioen voor deelnemers te kunnen komen.

Dijsselbloem: "In haar brief van 4 november 2013 over de uitkomsten van de evaluatie van de regeling pensioenknip heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, ook mede gelet op de aangenomen motie Lodders, aangegeven dat wij graag bereid zijn om in overleg met onder meer marktpartijen te bezien of het verstandig is om de overgang naar de uitkeringsfase van premie- en kapitaalovereenkomsten langs een andere weg vorm te geven. Op dit moment loopt er een onderzoek naar dit onderwerp. Wij streven ernaar u de resultaten van dit onderzoek rond de zomer te kunnen presenteren."

Zie hiervoor aan het einde van genoemde brief ‘Nadere analyse’. Toen bleek dat marktpartijen tussen april 2012 en november 2013 niet gereageerd hebben op de vraag ‘of en hoe bij banksparen het pensioen in de uitkeringsfase zou kunnen worden gesplitst in een bancair deel en een verzekeringsdekking, en hoe en waar het langlevenrisico in de uitkeringsfase verzekerd zou kunnen worden’.

GEEN REACTIES