(Findinet) over portefeuillerecht-6

Klantbelang kan niet optimaal gediend worden door een keten waarvan de schakels nauwelijks aan elkaar gehecht zijn.

Bureau D&O-algemeen directeur Jurjen Oosterbaan Martinius en Findinet-hoofdredacteur Jan Aikens discussiëren over het portefeuillerecht na het provisieverbod.

Hallo Jurjen,

Dat zijn weer aardige knuppels die je in het hoenderhok hebt gegooid!

Om te beginnen: je interpretatie van de stelling van het Verbond dat elke partij zijn eigen vergoeding moet incasseren. Je ziet daarin een signaal dat ook bij schadeverzekeringen de provisie plaats moet maken voor een directe beloning door de klant.

Ik moet toegeven dat ik dit niet zo gelezen heb, maar het is heel goed mogelijk dat jij het bij het rechte eind hebt.

Je tweede knuppel is de vergelijking met de medicijnaanbieders die verplicht zijn hun producten via de apothekers te verspreiden. Ik dacht werkelijk even dat je een lans wilde breken om execution only wettelijk onmogelijk te maken voor impactvolle financiële producten. Expliciet wilde je niet zo ver gaan. Maar heb ik het mis dat je die boodschap tussen de regels wel wilde afgeven?

In elk geval heb je nog eens duidelijk gemaakt hoe belangrijk het is dat consumenten erop moeten kunnen blind varen (zoals ze ook bij de apothekers doen) dat zij de op hun lijf geschreven producten krijgen. Producten die hun financiële situatie gezonder maakt.

Ik wil nog een stapje verder gaan in de vergelijking die je hebt getrokken. De meeste medicijnen die de farmaceutische industrie fabriceert mag de apotheker niet verstrekken zonder doktersrecept. De arts schrijft niet alleen het medicijn voor, maar doet dat doorgaans voor een bepaalde periode. Daarna controleert hij of het medicijn nog nodig is, of de dosis nog klopt en ook gaat hij na of er misschien een product op de markt is gekomen dat nog beter is voor zijn ‘klant’.

Je kan niet van de grote farmaceutische industrieën verwachten dat zij die taak van de arts kunnen overnemen, toch?

De keten arts-apotheker-pillenfabrikant kent kortom een uitstekende rolverdeling en heeft die ongetwijfeld contractueel goed geborgd. In elk geval is de communicatie tussen de verschillende schakels heel goed geregeld. En dat is meer dan je kan zeggen van de diverse beroepsgroepen binnen de financiële wereld.

Het staat nog duidelijk in mijn geheugen gegrift hoe de werkgroep CRAB (de onvriendelijk klinkende afkorting stond voor Commissie Relatie Aanbieder Bemiddelaar) opereerde ten tijde van de invoering van de Wfd (later opgegaan in de Wft). De vertegenwoordigers van de verschillende belangenorganisaties besteedden de meeste tijd aan vragen als:

hoe sluit ik de aansprakelijkheid voor handelingen van andere schakels in de keten het beste uit

hoe bereik ik dat ik zo weinig mogelijk tijd, kosten en energie hoef te steken in de communicatie met de andere schakels.

Een van de uitgangspunten was in elk geval dat aanbieders wilden kunnen volstaan met aan intermediairs dezelfde (product)informatie te verschaffen die zij aan consumenten geven. Denk je echt dat de farmaceutische industrie artsen en apothekers afscheept met de bijsluiter die zij voor de patiënt ontwikkeld hebben?

Laten we nog eens teruggaan naar de CRAB-tijd. En opnieuw analyseren hoe de verhouding tussen aanbieders en intermediairs in het huidige tijdperk vormgegeven kan worden. Daar is voldoende aanleiding voor. Toen immers stond nog de bescherming van het eigen bedrijfsbelang voorop en die cultuur hebben alle branchepartijen nu achter zich gelaten. Nu gaat het om het klantbelang. En dat kan niet optimaal gediend worden door een keten waarvan de schakels nauwelijks aan elkaar gehecht zijn.

Na Bgfo 2013 is de financiële ontvlechting grotendeels een feit. Datzelfde Bgfo bevat echter veel regels over het productontwikkelingsproces en over de verantwoordelijkheid dat een product alleen in handen mag komen van de geschikte doelgroep. Aanbieders en adviseurs worden door dergelijke regels wellicht nog afhankelijker van elkaar dan zij eerder waren. Deze afhankelijkheid reikt verder dan een financiële band. Hier gaat het erom dat elke beroepsgroep weliswaar een eigen verantwoordelijkheid heeft, maar dat zij die alleen kan dragen als de andere beroepsgroepen haar daartoe in staat stelt.

De Wft spreekt in dit verband van ‘de onderlinge afhankelijkheid’. Waarmee de wetgever zegt dat men daar waar nodig elkaar over en weer in staat moet stellen aan de Wft-regels te kunnen voldoen.

Onze dialoog heeft zich niet beperkt tot uitsluitend het portefeuillerecht. Er zijn al heel wat facetten aan bod gekomen die we kunnen scharen onder het hoofdstuk ‘onderlinge afhankelijkheid’.

Misschien is het zinvol om die onderwerpen nog eens op een rij te zetten? Volgens mij hebben we dan de kern van een samenwerkingscontract tussen aanbieders en adviseurs/bemiddelaars te pakken. Met de nadruk op samenwerking. En ja, je hebt me overtuigd: daar hoort ook het portefeuillerecht bij.

Jan Aikens

Voorafgaand in de dialoog:

GEEN REACTIES