Assurantieportefeuille is zelfstandig vermogensrecht

Voor het eerst spreekt een rechter uit dat een assurantieportefeuille een vermogensrecht is waarop een pandrecht kan worden afgesloten.

De rechter-commissaris moet in verband met het vaststellen van de rangregeling in een faillissement de principiële vraag beantwoorden of er een pandrecht gevestigd kan worden op een assurantieportefeuille.

De Rabobank vindt van niet: “omdat een assurantieportefeuille geen goed is in de zin van art. 3:1 BW. Dit artikel schaart onder goederen alle zaken en alle vermogensrechten. Omdat een assurantieportefeuille geen voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object is, valt de mogelijkheid dat het een zaak is, af (art. 3:2 BW).”

Om een goed inzicht te geven waarom de rechter-commissaris een andere mening is toegedaan, zou de hele uitspraak geciteerd moeten worden.

Een aantal hoofdpunten:

Artikel 3:83 bepaalt dat een voorwerp van recht als vermogensrecht kan worden aangemerkt onder meer als eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten overdraagbaar zijn.

Art. 4:103 Wft geeft daarvoor een indicatie. Dat artikel zegt namelijk “ dat de verzekeraar op schriftelijk verzoek van een bemiddelaar zijn medewerking verleent aan de gehele of gedeeltelijke ‘overdracht van de portefeuille’ van die bemiddelaar aan een andere bemiddelaar, tenzij de verzekeraar gegronde bezwaren heeft tegen die bemiddelaar.”

Een belangrijk element voor de erkenning van een voorwerp van vermogensrecht is dat het voorwerp een zekere vastigheid heeft; het moet duidelijk zijn wat onder het betreffende voorwerp van vermogensrecht begrepen wordt en de inhoud ervan moet een zekere stabiliteit hebben. In dat opzicht doen zich bij de assurantieportefeuille toch wel enkele problemen voor.

Er is in de literatuur op gewezen dat een tussenpersoon in de terminologie van de wet evenzovele portefeuilles heeft als dat hij verzekeringen bij verschillende verzekeraars heeft lopen, terwijl in het spraakgebruik doorgaans alle verzekeringen worden begrepen die een tussenpersoon in portefeuille heeft. De rechter-commissaris beschouwt dit echter meer als een kwestie van kwantiteit dan dat het de inhoud van het begrip portefeuille aantast en onduidelijk maakt.

Een ander probleem doet zich voor als de verzekeraar gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de premie incasso zelf ter hand te nemen. In het kader van beoordeling van de portefeuille als vermogensrecht is de vraag of deze bevoegdheid aan (de vorm en inhoud van) dat recht niet zodanige afbreuk doet dat het niet meer in het stelsel van de wet past. De rechter-commissaris is van oordeel dat deze vraag ontkennend beantwoord moet worden. De in art. 4:104 Wft aan de verzekeraar gegeven bevoegdheid verleent hem een soort zekerheid op nakoming van de verplichtingen van de bemiddelaar. Het feit dat de waarde van de portefeuille door gebruikmaking van die zekerheid in waarde kan afnemen, tast het portefeuillebegrip op zichzelf niet aan.

Een groot deel van de waarde van de portefeuille bestaat uit gooedwill. Voert de assurantietussenpersoon niet gewoon een onderneming welke voornamelijk uit goodwill bestaat ? De rechter-commissaris vindt dit argument niet doorslaggevend. Op zichzelf is er eenstemmigheid dat goodwill op zichzelf geen vermogensrecht is. Dit houdt echter niet in dat elk vermogensobject waarvan goodwill een zeker onderdeel uitmaakt, dit ook niet kan zijn.

In positieve zin pleit vervolgens voor erkenning van de portefeuille als vermogensrecht dat de wetgever in de Wet financieel toezicht beoogd heeft de positie van de tussenpersoon te versterken en daarin de portefeuille als eenheid ogenschijnlijk vatbaar voor overdracht heeft verklaard.

Het gehele vonnis

GEEN REACTIES