Niet melden extra provisie (in 2007!) rampzalig voor pensioenadviseur

Adviseur informeert klant alleen over provisie die in de premie is verwerkt en niet over andere beloningen. Klant mag overeenkomst wegens dwaling vernietigen.

In deze zaak ligt de nadruk niet op de transparantievereisten van Wft/Bgo, maar op die van het Burgerlijk Wetboek.

De pensioenadviseur heeft met de klant een overeenkomst afgesloten waarmee hij zich verplicht als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een overeenkomst tussen de klant en een derde (de pensioenverzekeraar).

Daarom is sprake van een opdrachtovereenkomst. Art. 7:418 BW stelt kort gezegd, dat een lasthebber (hier de pensioenbemiddelaar) verplicht is de lastgever ervan in kennis te stellen dat hij direct of indirect belang heeft bij de totstandkoming van de overeenkomst. Handelt hij in strijd met deze eis dan heeft hij geen recht op loon van de lastgever en moet hij de daardoor bij de lastgever ontstane schade vergoeden.

De pensioenadviseur sluit in 2007 een pensioenovereenkomst af voor zijn klant. De verzekeraar geeft de kostenstructuur aan. Ten laste van de premie wordt in totaal 4, 94% aan kosten ingehouden. De provisiekosten bedragen 3%. Van de premie is dus 95,06% (twee jaar later verhoogd tot 96,06%) bestemd voor pensioenopbouw.

Aan deze percentages wordt niet getornd en spelen ook geen rol in de rechtszaak.

Waar het om gaat is dat de pensioenadviseur bijna een miljoen euro aan afsluitprovisie heeft ontvangen en daarnaast op grond van de totale levenproductie een bonus ontvangt van 250.000 euro. Hij heeft zijn cliënt daarvan niet op de hoogte gesteld.

Op grond daarvan beroept de klant zich op dwaling. Had hij dat geweten, dan had hij de overeenkomst niet of niet op dezelfde voorwaarden afgesloten. Hij roept bij brief vernietiging van de opdrachtovereenkomst in en kondigt aan de overeenkomst niet verder na te komen.

Het hof Amsterdam geeft de klant in kort geding gelijk. De adviseur heeft bewust gezwegen over de afsluit- en bonusprovisie, waardoor sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk.

Gezegd moet worden dat in deze zaak PWC, ingeschakeld door de klant, enige gerichte vragen aan de adviseur zijn gesteld.
Gediscussieerd kan worden over de vraag of die betrekking hadden op het financieel voordeel die de adviseur zou hebben bij het sluiten van de pensioenovereenkomst. Zij zijn ook te interpreteren als vragen naar verborgen kosten die het allocatiebedrag zouden kunnen verlagen.

Het hof kiest voor de eerste optie, maar ook als dat ten onrechte zou zijn blijft het oordeel dat vernietiging terecht is ingeroepen overeind.

Het hof hierover: “De adviseur behoorde de klant ook over bestaan en omvang van de extravergoeding te informeren, reeds in het stadium van de onderhandelingen voorafgaand aan de totstandkoming van de opdrachtovereenkomst, maar ook daarna. Dat vloeit reeds voort uit artikel 7:418 juncto artikel 7:427 BW. Het vloeit bovendien voort uit de redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen de partijen beheersen en die medebrengen dat de partijen zich mede moeten laten leiden door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij.”

Belangenafweging

De pensioenadviseur heeft aangevoerd dat hij de zijn anders toekomende inkomsten zal missen, dat hij geen werk heeft voor een deel van haar personeel en dat hij mogelijk een aanmerkelijk deel van de ontvangen extravergoeding aan de verzekeraar zal moeten restitueren (voor zover hij die extravergoeding nog niet heeft verdiend). Het hof: “Hoe zwaarwegend deze belangen van de adviseur ook mogen zijn, zij kunnen niet meebrengen dat voorbij wordt gegaan aan het aan de zijde van de klant bestaande reële belang dat deze niet langer verbonden hoeft te blijven aan een contractspartner die een voor hem zo belangrijk gegeven heeft verzwegen. Het hof merkt daarbij op dat gesteld noch gebleken is dat door de adviseur een serieuze poging is gedaan aan dit belang van de klant op bevredigende wijze tegemoet te komen.”

Het gehele arrest

GEEN REACTIES