(Findinet) Schadegrootte bij vordering bij overlijden

Art. 6:108 BW verplicht een aansprakelijke partij bij overlijden aan bepaalde nabestaanden tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud. Enerzijds wordt de omvang van deze verplichting bepaald door de bijdrage die de overledene zou hebben geleverd in het levensonderhoud van de nabestaande. Daarbij dient in beginsel de gehele financiële positie van de nabestaande in aanmerking te worden genomen. Anderzijds zal de nabestaande aan artikel 6:108 BW slechts een vordering kunnen ontlenen voor zover bij deze sprake is van behoeftigheid, gerelateerd aan de specifieke situatie van de huishouding waarvan de overledene en de nabestaande deel uitmaakten.

In de zaak waar de rechtbank Rotterdam zich over boog, kwam de moeder van eiseres door een ongeval om het leven. De dochter (eiseres) erfde de woning, waarin zij samen met de moeder woonde. Zij maakte gebruik van een overlijdensuitkering om het huis hypotheekvrij te maken. Verzekeraar erkende aansprakelijkheid, maar wilde bij de berekening van de schadegrootte rekening houden met de waarde van de woning.  "Zij heeft de mogelijkheid om deze woning te verkopen of verhuren, althans het enkele eigenaar zijn van de woning heeft een behoefteverminderend effect dat is uit te drukken in een over de onderhandse verkoopwaarde van de woning te berekenen fictief percentage."

De rechtbank is het daarmee niet eens. De dochter had deze woonruimte zowel voor als na het ongeval in gebruik. "Maar verder vermindert daardoor haar behoefte aan levensonderhoud niet." Van de dochter kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid niet gevergd worden dat zij deze woning te gelde maakt om met de opbrengst in haar levensbehoefte te voorzien. Wel dient bij de beoordeling van haar financiële positie de werkelijke woonlasten in aanmerking genomen te worden.

Het volledige vonnis

GEEN REACTIES