Onderscheid tussen pensioenaanspraak en пrecht voor afstortingsplicht

De afwijzing van een vordering tot afstorting van een pensioenaanspraak is niet meer relevant op het moment dat het pensioenrecht ingaat.

In deze zaak is eiseres een vrouw die onder huwelijke voorwaarden was getrouwd met een dga die pensioen in eigen beheer opbouwde. In de huwelijkse voorwaarden was pensioenverevening uitgesloten. In de pensioenovereenkomst was vastgelegd een aanspraak op ouderdomspensioen, overbruggingspensioen, weduwenpensioen en wezenpensioen. Het huwelijk wordt door echtscheiding ontbonden. Daarin voorzag de overeenkomst, waarin bepaald was dat in dat geval de gewezen echtgenote aanspraak heeft op bijzonder weduwenpensioen.

De man overlijdt, waardoor het recht op bijzonder weduwenpensioen is ingegaan. De vrouw vraagt aan de erfgenamen van haar ex-echtgenoot, zijnde de kinderen uit zijn eerdere huwelijk, om het bijzondere weduwenpensioen bij een levensverzekeringmaatschappij af te storten. De kinderen weigeren dat en wijzen op een eerder vonnis.

De vrouw had na de echtscheiding namelijk de afstorting van haar aanspraken al in rechten gevorderd en die eis was afgewezen.

Kort gezegd oordeelde de rechtbank toen dat afstorting geen expliciete wettelijke grondslag heeft, maar voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid en de ratio van de PSW, te weten het zoveel mogelijk veiligstellen van pensioenaanspraken.

Het bijzondere van een nabestaandenpensioen, redeneerde de rechtbank, is dat een aanspraak tot uitkering pas ontstaat op het moment dat de man komt te overlijden. Indien de vrouw vóór de man overlijdt, dan zal het tot uitkering niet komen en blijft het opgebouwde nabestaandenpensioen in de vennootschap van de man. Bij afstorting zou de man, indien de vrouw voor de man overlijdt, het bedrag van de koopsom (tenminste EUR. 234.019,-) verliezen, terwijl deze bij uitvoering van het pensioen in eigen beheer dit bedrag zal behouden.

.

Op grond daarvan besliste de rechtbank dat het belang van de vrouw bij afstorting minder zwaar weegt dan het belang van de man bij uitvoering van het pensioen in eigen beheer.

De erfgenamen verwijzen naar dat vonnis. Zij zullen de verplichting tot uitbetaling van het nabestaandenpensioen nakomen maar weigeren de afstorting

Ten onrechte, oordeelt rechtbank Midden-Nederland. De eerdere uitspraak had betrekking op een pensioenaanspraak. “Een aanspraak op een pensioen moet worden onderscheiden van een ingegaan recht op pensioen. De pensioenaanspraak wordt in de Pensioenwet, artikel 1, evenals in de PSW, gedefinieerd als een recht op een nog niet ingegaan pensioen. Een pensioenrecht wordt in datzelfde artikel gedefinieerd als een recht op een ingegaan pensioen. In deze procedure vordert de vrouw afstorting van een bedrag ter verzekering van een (door het overlijden van de man) ingegaan pensioenrecht. De vraag of die vordering kan worden toegewezen is in 2007 nog niet beslist.(…)

Dat er een recht op nabestaandenpensioen zou ontstaan was toen nog hypothetisch. Daarom is de vordering van de vrouw toen afgewezen. Thans is de situatie echter niet meer hypothetisch en is zeker dat de vrouw een recht heeft op nabestaandenpensioen. Afhankelijkheid voor haar nabestaandenpensioen van ex-stiefkinderen kan voor de vrouw even belastend en bedreigend zijn als afhankelijkheid van een ex-echtgenoot. Daarmee is de huidige situatie vergelijkbaar met de situatie van verevening en brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid mee dat de ex-stiefkinderen/erfgenamen van de man dienen zorg te dragen voor afstorting bij een externe pensioenverzekeraar.”

Het volledige vonnis

GEEN REACTIES