(Findinet) Beperking aansprakelijkheid vervoerder lastig te doorbreken

Een recent arrest van de Hoge Raad illustreert hoe stevig de bescherming van artikel 29 CMR is voor de wegvervoerder.

Het CMR-verdrag van 19 mei 1956 voorziet in de regelgeving van het internationale, en nationale vervoer van goederen over de weg. In dit verdrag wordt de aansprakelijkheid van de wegvervoerder geregeld.

Het arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op artikel 29 van dit verdrag, dat de aansprakelijkheid van de vervoerder beperkt. Die beperking kan alleen doorbroken worden indien sprake is geweest van gedrag dat moet worden aangemerkt als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien. Dit is het geval wanneer de vervoerder het aan die gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar hij zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden.

Hoe moeilijk het is de aansprakelijkheidsbeperking te doorbreken blijkt wel uit dit arrest. Het hof meende dat sprake was roekeloos gedrag en oordeelde dat de vervoerder aansprakelijk was voor de volledige schade. Maar de Hoge Raad floot het hof terug.

De vervoerder had de trekker met oplegger onbeheerd achtergelaten op een onbewaakt parkeerterrein in de haven van Rotterdam, hoewel de trekker niet voorzien was van een startonderbreker of andere diefstalbeveiliging. De vervoerder handelde daarmee in strijd met de uitdrukkelijke voorwaarden van de opdrachtgever. Die had in hoofdletters en omkaderd op het opdrachtformulier aangegeven: “ivm de hoge waarde van de goederen verplichten wij u hierbij uw auto(s) niet onbewaakt achter te laten.”

 
De vervoerder deed dat toch, hoewel vlak aan de overkant van het parkeerterrein de vervoerder beschikte over een goed verlicht, bewaakt en omheind eigen terrein.

Op het terrein waar de vervoerder de trekker met oplegger parkeerde hebben herhaaldelijk diefstallen plaatsgevonden.

Redenen genoeg voor het hof om te oordelen dat sprake was van roekeloos gedrag en dat de vervoerder geen beroep kon doen op beperking van de aansprakelijkheid.

De Hoge Raad daarentegen overwoog dat er weliswaar aanwijzingen waren dat er een reële kans was op diefstal van (ook) de onderhavige vrachtwagen, “maar niet dat die kans groter – laat staan aanzienlijk groter – was dan de kans dat diefstal achterwege zou blijven. Uit de door het hof genoemde omstandigheden volgt bijvoorbeeld niet dat de aard of waarde van de lading naar buiten toe kenbaar was”

De Hoge Raad erkent dat vervoerder zich bewust was van het gevaar van diefstal, dat zij onzorgvuldig is omgesprongen met de instructies van haar opdrachtgever en dat zij veiliger alternatieven naast zich heeft neergelegd. Maar: “Ook indien dit wordt samengevat in de bewoordingen van de slotsom van het hof volgt hieruit nog niet dat vervoerder bewust roekeloos heeft gehandeld, dat wil zeggen in het besef dat de kans op diefstal van deze vrachtwagen aanzienlijk groter was dan de kans dat diefstal zou uitblijven.”

Het volledige arrest

GEEN REACTIES