Dilemma : Hoe ver moet je gaan?

Door Gepubliceerd op: 10 september 2023

Het is al weer enkele jaren geleden dat ik worstelde met de vraag hoe ik mij moest opstellen als een klant letterlijk alles in het werk stelde misbruik te maken van de door hem afgesloten verzekeringsovereenkomst.
Het ging in het onderhavige geval om een vorm van oplichting die zeker van invloed zou zijn op de verzekerbaarheid van het verzekerbare belang.
Zouden verzekeraars tot vergoeding overgaan, dan zou dit dus grote gevolgen hebben voor velen.

Het ging in het onderhavige geval over een voorval dat absoluut niet de gevolgen zou kunnen hebben die door de verzekerde persoon werden voorgespiegeld.
Sterker nog: de aanwezigheid van schade werd gesimuleerd en verzekeraars werd de mogelijkheid onthouden de vermeende feiten te controleren.

Het toekennen van het recht op vergoeding zou feitelijk en ook in praktische zin leiden tot volstrekte onverzekerbaarheid van het gevaar waarvoor het verzekeringsproduct in het leven was gebracht.
Geen enkele premieverhoging zou genoeg zijn om verzekerbaarheid te kunnen blijven aanbieden.

De kwestie is indertijd op verzoek van de makelaar (ondergetekende) voorgelegd aan de Raad van Toezicht op het verzekeringsbedrijf.
Deze oordeelde dat ik als makelaar had gefaald, omdat ik weigerde mee te werken aan een schaderegeling die – naar de Rvt later ook moest erkennen – zou leiden tot
een op fraude gebaseerde vergoeding van groot formaat.

Het is genoegzaam bekend dat een klant mag verwachten dat een makelaar zich maximaal zal inspannen de belangen van de klant te waarborgen.
Maar wiens belangen moeten dan worden  gewaarborgd?
Gaat het hier om de belangen van de persoon die fraude pleegt, of gaat het hier om de belangen van talloze andere clienten die er op vertrouwen dan verzekeraars hun verplichtingen nakomen als onheil hen treft?

De Raad van Toezicht heeft indertijd geen oog willen hebben voor het algemeen belang en was van mening dat het belang van een enkele client voorrang zou moeten krijgen.
Zij heeft dat weliswaar niet in die vorm besloten, maar dat was wel het effect van haar uitspraak.
Zij was namelijk van mening dat de makelaar de verzekeraars niet mocht beletten een uitkering te verstrekken waarop de desbetreffende client feitelijk geen recht had.
Zo bleek ook uit het schadeverslag dat in opdracht van de Raad van Toezicht is opgemaakt.
Met andere woorden : de makelaar had gelijk want er was geen sprake van een recht op vergoeding of uitkering.

De Raad van Toezicht volhardde in haar standpunt dat de makelaar een eerder toegekende vergoeding voor haar rekening zou nemen.
Zij had even uit het oog verloren dat niet de makelaar, maar de verzekeraars een recht op vergoeding of uitkering voor hun rekening moesten nemen.

Het is maar een voorbeeld van de onstabiele en inferieure wijze waarop toezichthouders zich kwijten van hun taak.
Ik zou graag ter discussie stellen bij de VVW of toezichthouders in staat zijn te oordelen over zaken waarover zij beschikken over onvoldoende kennis van de feiten.

Deel dit bericht, kies uw platform!

Hans van Ommen

Hans van Ommen