Prognosekapitaal bij netto staffel niet zinvol

Worstelt de pensioenbranche met de toegenomen dynamiek?

De berekening van prognosekapitalen bij een beschikbare premieregeling is in mijn ogen niet zinvol.

Gewoonten
Bij pensioenregelingen met een bruto staffel worden alle kosten op een hoop geveegd. Het is daardoor onduidelijk welk deel van de premie is bedoeld voor de administratie, verzekeren of vermogensbeheer en hoeveel premie dan overblijft voor de opbouw van het ouderdomspensioen. De doorrekening van de premies naar een prognosekapitaal is dan een oplossing om deze onduidelijkheid te ondervangen. Echter bij een netto staffel worden de kosten voor administratie en risicodekkingen buiten de beschikbare premie in rekening gebracht bij de werkgever. Hierdoor is precies duidelijk hoeveel premie wordt gebruikt voor de opbouw van pensioen. Het vragen om een prognosekapitaal is dan nauwelijks zinvol. Hoe goed past deze gewoonte nog bij een beschikbare premieregeling op basis van een netto staffel?

Nadelen kapitaaldoorrekening
Als er dan toch al prognosekapitalen ter vergelijking worden afgegeven moet er in mijn ogen wel sprake zijn van een juiste, zinvolle en representatieve vergelijking.

1. Kapitaaldoorrekeningen voor de contractperiode zijn representatief, in tegenstelling tot doorrekeningen tot aan 65 of 67 jaar. Dit laatste geeft geen realistisch beeld, want de tarieven staan tenslotte alleen vast voor de contractperiode. Bovendien blijven werknemers tegenwoordig gemiddeld slechts 7 jaar bij dezelfde werkgever in dienst, dus de situatie die wordt gesimuleerd zal zich naar alle waarschijnlijkheid nooit voordoen.

2. De doorrekening van kapitalen zegt niets over de kwaliteit van de Lifecycles, ofwel: in hoeverre wordt het neerwaarts risico afgedekt en blijft het opwaarts potentieel behouden? Hier speelt de beheersing van het renterisico ook een belangrijke rol, want uiteindelijk draait het niet om het kapitaal, maar om de hoogte van het pensioen.

3. Er bestaat geen standaard voor de berekening van prognosekapitalen en ook geen gemeenschappelijke uitgangspunten. De manier van doorrekening verschilt per uitvoerder en niet alle uitvoerders zijn even transparant en consequent in de vertaling van de kosten in de doorrekening. Hierdoor ontstaan verschillen die vaak tot een verkeerde interpretatie kunnen leiden. De verschillen ontstaan veelal door:

a) Het niet meenemen van alle handelskosten, zoals de bied- en laatkoers of de afgiftekosten;
b) Het niet meenemen van de verkoopkosten van de beleggingsportefeuille op pensioendatum; (aankoopkosten worden in de meeste gevallen wel meegenomen);
c) Rekenen met een te lage, synthetische of een vaste TER; Er zijn uitvoerders die gemakshalve rekenen met een vaste TER gedurende de gehele periode. Bij beleggen volgens Lifecycles is dit niet representatief. Zeker niet voor de contractsperiode.
d) het toekennen van waarde aan bonus bij leven, maar niet aan restitutie;

– Veel uitvoerders nemen de bonus bij leven mee in de doorrekening. Bij andere uitvoerders wordt het opgebouwde kapitaal bij overlijden aangewend om de pensioenen voor partner en kinderen te verhogen (restitutie binnen fiscale mogelijkheden). Verschillen tussen deze methodes komen niet tot uitdrukking in doorrekeningen. Om beide methodes echt met elkaar te vergelijken zou óf gekozen moeten worden voor het inzichtelijk maken van kapitalen bij leven én overlijden óf zou gekozen moeten worden om in beide gevallen dezelfde uitgangspunten te hanteren voor doorrekening van het kapitaal bij leven.

– Bovendien heeft de bonus bij leven pas echt effect zodra de pensioenleeftijd in zicht komt.

Echter doorrekenen langer dan de contractsperiode is niet representatief (zie 1). Er wordt dus gerekend met een bonus die veelal niet in de contractperiode van toepassing is.

Bovengenoemde punten kunnen een wezenlijk verschil maken tijdens de advisering en de uiteindelijke keuze van een uitvoerder. Meer dan voorheen, is het daarom belangrijk om aandacht te besteden aan de beleggingskant van pensioenen. Denk bijvoorbeeld ook aan: analyse of beloofde rendementen realistisch zijn, hoe wordt met renterisico omgegaan, tegenpartijrisico, security lending en transparantie over de total cost of ownership. Een pensioenadviseur kan zich onderscheiden door zich deze kennis eigen te maken. Een berekening van prognosekapitalen bij netto staffel is in mijn ogen, op basis van bovenstaande in ieder geval, niet zinvol.

Folkert Pama, directievoorzitter BeFrank

GEEN REACTIES