Premievrij pensioen blijft ondanks CAO-bepaling premievrij

De Wet VPL en een andersluidende regeling in de CAO geen alibi voor werkgever om voorwaarden in arbeidsovereenkomst te veranderen.

Een werkgever had in de arbeidsovereenkomst vastgelegd dat de pensioenpremie geheel voor zijn rekening komt. Vanaf het moment dat de werkneemster premieplichtig werd voor de VUT is op haar salaris een component VUT-premies ingehouden. Per 1 januari 2006 is de VUT omgezet in vroegpensioen. Ook daarvoor werd bij haar een bedrag in rekening gebracht. Tot en met 2005 was Nationale-Nederlanden de pensioenuitvoerder. Daar bouwde de werkneemster oudedags-, nabestaanden-, wezen- en vroegpensioen op.

Per 1 januari 2006 zijn de premies ouderdoms- en vroegpensioen samengevoegd tot één premie ouderdomspensioen. De opgebouwde pensioenrechten werden overgedragen aan het Pensioenfonds Metaal en Techniek. De CAO schreef kort gezegd voor dat de werkgever verplicht is op het loon een bedrag in te houden ter hoogte van de helft van het bedrag aan pensioenpremie dat volgt uit toepassing van het pensioenreglement van het Bedrijfspensioenfonds voor de Metaal en Technische bedrijfstakken.

Op grond van deze CAO-bepaling heeft de werkgever de helft van de pensioenpremie ingehouden op het loon van de werkneemster. Ten onrechte, vond zij, en vorderde het ingehouden bedrag terug.

Evenals de Kantonrechter geeft het gerechtshof Leeuwarden de werkneemster gelijk.

De afspraak is niet gewijzigd door de inwerkingtreding van de wet VPL.
Ten gevolge van de inwerkingtreding van de Wet VPL is aan de opbouw van dat vroegpensioen een einde gekomen terwijl het reeds opgebouwde vroegpensioen is toegevoegd aan het ouderdomspensioen van de werkneemster.

De werkgever heeft geen artikel in de Wet VPL – of in de wetten die bij die wet zijn gewijzigd, zoals de Wet op de loonbelasting 1964 – aangeduid dat bepaalt dat een dergelijke afspraak niet langer is toegestaan. Het hof heeft een dergelijke bepaling ook niet aangetroffen en verwerpt het standpunt van de werkgever dat een dergelijke afspraak vanaf 1 januari 2006 in strijd zou zijn met de Wet VPL.

De CAO schrijft weliswaar voor dat de werkgever verplicht is de helft van de pensioenpremie op het loon in te houden. Daarbij geldt evenwel dat gunstiger bedingen voor de werknemer in de arbeidsovereenkomst zijn toegestaan, tenzij de CAO dat uitsluit doordat de CAO standaard- dan wel maximumbepalingen bevat. In dit geval heeft de CAO echter een minimumkarakter, hetgeen blijkt uit artikel 2: ‘De werkgever kan in voor werknemers positieve zin van bepalingen van deze overeenkomst afwijken’.

De werkgever wordt veroordeeld om een bedrag van bijna € 11.000 bruto, te vermeerderen met 10% wettelijke verhoging plus de wettelijke rente aan als achterstallige loonbedragen aan de werkneemster te voldoen.

Het volledige arrest

GEEN REACTIES