ORV en zelfdoding: rechter dwingt tot strakkere uitsluiting

Rechterlijke uitspraken verplichten verzekeraars het gat tussen wat maatschappelijk wenselijk en juridisch haalbaar is steeds groter te maken.

Opnieuw heeft een rechter geoordeeld over de vraag onder welke omstandigheden een verzekeraar zich kan beroepen op de uitsluiting (of op een gekorte uitkering) bij zelfdoding. Doorgaans nemen verzekeraars in de voorwaarden van een overlijdensrisicoverzekering een aparte clausule op in geval sprake is van zelfdoding binnen twee jaar na afsluiting van de verzekering. Sommige verzekeraars keren in dat geval niets uit, andere de afkoopwaarde.

Sinds 1953 is de vaste jurisprudentie dat de uitsluiting niet geldt als het gaat om gevallen “waarin iemand handelt in ijlkoorts, in een vlaag van waanzin of gedreven door een ziekelijke waan”. Anders gezegd: er kan alleen een beroep op de uitsluiting gedaan worden wanneer sprake is van opzettelijk en welbewust handelen.

Verzekeraars konden kennelijk goed leven met deze uitleg. Ruim vijftig jaar lang vormde deze interpretatie immers geen aanleiding om de polisredactie aan te passen. Maatschappelijk gezien een juiste houding van verzekeraars: het valt iemand niet aan te rekenen wanneer hij zich in een vlaag van waanzin het leven beneemt. Iemand die weet dat hij aan een bepaalde ziekte lijdt zal dat bij de aanvraag van een ORV moeten melden. In de actuariële premieberekening worden ‘brandende huizen’ immers niet meegenomen. In dat licht moet de zelfdoding clausule gezien worden en is de termijn van twee jaar te verklaren.

De recente rechtspraak is aan dit beginsel gaan tornen door in steeds meer gevallen ter discussie te stellen of er al dan niet sprake was van opzettelijk en welbewust handelen, waarbij de nadruk ligt op het begrip welbewust. Voor een goed begrip: het gaat hier niet om euthanasie. Rechtens geoorloofde euthanasie wordt door verzekeraars niet gezien als een vorm van zelfdoding.

Het achteraf verplaatsen in de gemoedstoestand van een verzekerde die zich het leven beneemt is een vrijwel ondoenlijke zaak. Dat blijkt uit de psychiatrische rapporten die in rechtszaken worden overgelegd. De deskundigen die door de begunstigde en de verzekeraar worden ingeschakeld staan in hun opvatting niet zelden lijnrecht tegenover elkaar.

In 2011 werd Legal & General geconfronteerd met een zaak waarin iemand zelfmoord pleegt in een psychotisch depressieve toestand. De rechter oordeelde in die zaak dat de clausule alleen mag worden toegepast als sprake is van een daad die ‘willens en wetens’ is gepleegd. De verzekerde had weliswaar de wil om te sterven maar toch was geen sprake van ‘volledig willens’, aldus het vonnis. De desbetreffende wilsvorming werd zozeer gedomineerd door zijn ziekte dat zijn keuze ondanks het feit dat hij zich willens en wetens het leven benam, “desondanks niet is aan te merken als opzettelijk en welbewust”.

Deze uitspraak was aanleiding voor Legal & General om de uitsluitingsclausule aan te passen met de zinsnede: ‘De psychische toestand waarin de verzekerde ten tijde van deze levensbeëindiging verkeerde, wordt bij de beoordeling van dit overlijden buiten beschouwing gelaten’.

Omkering bewijslast

Ook andere verzekeraars hebben dergelijke bepalingen aan de clausule toegevoegd.

Nationale-Nederlanden heeft dat niet gedaan en krijgt daardoor een ingewikkelde bewijslast opgedragen door de rechtbank Amsterdam in het vonnis van 22 januari 2014.

Over de psychische toestand van een zelfdoder lopen de meningen van de deskundigen uiteen. Het gaat om een lid van een accountantsmaatschap en een uitkering van 4 miljoen euro. Een lid van die maatschap heeft een ORV afgesloten op het leven van de overledene en eist uitkering.

Nartionale-Nederlanden beroept zich op zelfdodingclausule en verlaagt de uitkering tot de afkoopwaarde. De accountants willen het volledige bedrag.

De rechtbank komt er door de tegenstrijdige deskundigenrapporten niet uit of de daad opzettelijk en welbewust gepleegd is en legt de bewijslast bij de verzekeraar. Nationale-Nederlanden moet aantonen dat de overledene “ondanks zijn psychiatrische toestand in staat weas om zijn wil te bealen op het moment dat hij zichzelf het leven benam”.

Er zijn al polissen die geanticipeerd hebben op deze omkering van de bewijslast, bijvoorbeeld: “De geestestoestand waarin de verzekerde verkeerde, wordt in de beoordeling van de daad of het overlijden tengevolge daarvan buiten beschouwing gelaten, tenzij aan de verzekeraar kan worden aangetoond dat de verzekerde handelde in een vlaag van acute waanzin.”

Het zou niet verbazen als dit vonnis aanleiding is voor meerdere verzekeraars om de clausule verder te verstrakken. Temeer omdat de ORV als prijsproduct in de markt wordt gezet. Dit kan een voorbeeld genoemd worden van een geval waarbij juridische interpretaties het onmogelijk maken voor verzekeraars om oorspronkelijk maatschappelijk gewenst gedrag onverkort te handhaven.

Het volledige vonnis

GEEN REACTIES