Nettolijfrente moet als DC-regeling zonder rendementsgarantie

De nettolijfrente uitgevoerd door pensioenfondsen mag alleen in de vorm van een zuivere DC-regeling zonder garantie om kruissubsidiƫring te voorkomen.

Dit meldt staatssecretaris Eric Wiebes in de Nota naar aanleiding van het schriftelijk overleg toezegging richtinggevende brief novelle Witteveenkader

Een kruissubsidiëring tussen de brutoregelingen (waarvoor de premies aftrekbaar zijn) en de nettolijfrente (van waaruit onbelaste uitkeringen worden gedaan) wil het kabinet zo veel mogelijk voorkomen. Daarom zal een van de producteisen luiden dat de nettolijfrente in de tweede pijler verplicht wordt aangeboden in de vorm van een zuivere premieovereenkomst zonder rendementsgarantie (zuivere DC-regeling zonder rendementsgarantie). Anders dan bij een definedbenefitregeling, doet zich bij een zuivere DC-regeling zonder rendementsgarantie het langlevenrisico en het rendementsrisico bij ouderdomspensioen tijdens de opbouwfase niet voor, omdat deze risico’s dan volledig voor rekening van de deelnemer blijven en niet voor rekening van het pensioenfonds komen.

Partnerpensioen en ao-premievrijstelling

Dat ligt voor het overlijdensrisico bij partnerpensioen en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid anders. In de opbouwfase blijft in principe de verplichting op het pensioenfonds rusten en daarmee het risico op kruissubsidiëring. “Als deze vormen van risicodekking worden aangeboden door pensioenfondsen is het kabinet voornemens om een herverzekering verplicht te stellen. Het kabinet is overigens nog in overleg met de pensioensector over deze te stellen eisen en of er nog alternatieven zijn die binnen de randvoorwaarden van fiscale hygiëne en vrijwilligheid passen . De verdere uitwerking zal haar weerslag vinden in de algemene maatregel van bestuur, die bij zowel de Tweede Kamer als Eerste Kamer wordt voorgehangen.”

Nettolijfrente in tweede pijler en niet: nettopensioen

Het kabinet merkt op dat het juist is dat het bij een nettolijfrente in de tweede pijler gaat om pensioen in de zin van de Pensioenwet, omdat het in dat geval gaat om een (netto)lijfrente die arbeidsvoorwaardelijk wordt overeengekomen tussen werkgever en werknemer. In de tweede pijler wordt de nettolijfrente dus uitgevoerd als pensioen in de zin van de Pensioenwet.

“De (fiscale) voorwaarden die gesteld worden aan de nettolijfrente in de tweede en de derde pijler zijn gelijk. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om geen aparte terminologie voor de nettolijfrente in de tweede pijler te hanteren. Een andere keuze was ook mogelijk geweest.

Overigens staat het pensioenfondsen vrij in de communicatie richting hun deelnemers het product van de nettolijfrente een andere naam te geven.”

Dat het bij de nettolijfrente in de tweede pijler gaat om pensioen in de zin van de Pensioenwet, staat er volgens het kabinet ook niet aan in de weg om de term ‘nettolijfrente’ te blijven gebruiken. “De termen lijfrente en pensioen hoeven namelijk niet met elkaar strijdig te zijn. Pensioen in de zin van de Pensioenwet is namelijk een vorm van een lijfrente in de zin van het Burgerlijk Wetboek.”

Staffel 4

Het kabinet is voornemens om voor de fiscale ruimte voor de nettolijfrente zowel in de tweede als derde pijler dezelfde premiestaffel te laten gelden, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het nettokarakter van de faciliteit (over de uitkeringen wordt geen belasting in box 1 meer geheven). Het voornemen van het kabinet is om de staffel te baseren op de meest ruime staffel uit bijlage 1 van het staffelbesluit (staffel 4). Het is niet mogelijk om staffels te hanteren waarbij in het staffelbesluit een uitkeringsbegrenzing geldt. Dat zou leiden tot een verschil in premie-inleg tussen de tweede- en derdepijlervariant. In de derde pijler is het namelijk niet mogelijk om op de uitkering te begrenzen. Een dergelijk verschil in premie-inleg acht het kabinet onwenselijk.

GEEN REACTIES