Nationale Nederlanden verliest ‘eerstekostenzaak’ in hoger beroep definitief

Nationale Nederlanden verliest 'eerstekostenzaak' in hoger beroep
© Pixabay

DEEL 1
Nationale Nederlanden had geen eerste kosten in rekening mogen brengen bij de totstandkoming van een beleggingsverzekering. Ook had NN informatie moeten verstekken over het hefboom- en inteereffect. Dat oordeelt de Commissie van Beroep van Kifid. Hiermee heeft NN de zogeheten ‘eerstekostenzaak’ definitief verloren.

In maart 2016 oordeelde de Geschillencommissie van Kifid al dat de verzekeraar bij de totstandkoming van de beleggingsverzekering was tekortgeschoten in haar informatieplicht (uitspraak 2016-129). Verzekeraar ging hiertegen in hoger beroep bij de Commissie van Beroep van Kifid.

Hoge leeftijd
De consument die de klacht indiende, sloot in 1997 bij Nationale-Nederlanden een hypothecaire geldlening en daarnaast een beleggingsverzekering met als doel de hypothecaire geldlening af te lossen. Kenmerkend voor deze beleggingsverzekering is dat de overlijdensrisicodekking als het ware is ‘ingebouwd’ en volledig is afgestemd op de waarde-opbouw in de beleggingsverzekering. Dit brengt met zich mee dat bij dalende koersen meer moet worden betaald voor het meeverzekerde overlijdensrisico. Dat gaat ten koste van de waarde-opbouw van de verzekering.

Wanneer de waarde van de beleggingen, door koersdaling en/of interen, op zeker moment onvoldoende is om de verschuldigde overlijdensrisicopremie en kosten te dekken, eindigt de verzekering voortijdig. Wanneer het overlijdensrisico van personen op hogere leeftijd is verzekerd, leidt dit ieder jaar tot een aanmerkelijke en steeds grotere premiestijging. Dat gegeven doet zich in deze zaak voor.

De consument liep – gezien zijn relatief hoge leeftijd – het bijzondere risico dat bij tussentijds overlijden van de verzekerde(n) de beleggingsverzekering voor de einddatum zonder uitkering zou eindigen, doordat de waarde van de beleggingen waarin de premie was belegd, ontoereikend zou zijn om de overlijdensrisicopremies en kosten te voldoen.

De Commissie van Beroep oordeelt dat deze consument niet alleen is blootgesteld aan een beleggingsrisico voor de toegezegde uitkering van het opgebouwde kapitaal op de einddatum, maar dat er ook een reëel risico bestond dat bij voortijdig overlijden de voor dat geval toegezegde uitkering niet zou worden verstrekt.

Aanvullende informatieverplichting
Nationale-Nederlanden had de consument vóór of bij het afsluiten van de beleggingsverzekering moeten wijzen op dit bijzondere risico. Dit vloeit voort uit de indertijd voor verzekeraars geldende voorschriften (artikel 2 lid 2 onder b en h Riav 1994). Maar het vloeit ook voort uit de aanvullende werking van de eisen van redelijkheid en billijkheid.

Daarmee verwerpt de Commissie van Beroep het standpunt van Nationale-Nederlanden dat in deze zaak de zogeheten derde levensrichtlijn geen ruimte laat voor een aanvullende informatieverplichting op grond van ongeschreven recht, zoals de redelijkheid en billijkheid.

Summiere informatie
De Commissie van Beroep oordeelt dat wanneer de verzekeraar ervoor kiest om in de offerte en verzekeringsvoorwaarden slechts uiterst summiere informatie te geven over de in rekening te brengen kosten en geen melding maakt van eerste kosten, de verzekeraar de gevolgen van die keuze moet dragen.

Een vermelding in de offerte dat “alle kosten” in de voorbeeldkapitalen zijn verrekend, betekent nog niet dat de verzekeraar ervan mag uitgaan dat een consument door het tekenen van de offerte ook instemt met het in rekening brengen van andere kosten dan de kosten die in de polis en verzekerings­voorwaarden zijn vermeld.

De Commissie van Beroep concludeert dat op basis van deze verzekeringsovereenkomst geen eerste kosten in rekening kunnen worden gebracht. Nationale-Nederlanden moet de eerste kosten vergoeden en dit bedrag alsnog ten goede laten komen aan de waarde-opbouw van de verzekering op de manier zoals de Geschillencommissie in haar einduitspraak heeft aangegeven.

Schadebepaling
Om te bepalen hoeveel schade de consument heeft geleden als gevolg van het schenden van de informatieplicht, moet de feitelijke situatie na het tekortschieten worden vergeleken met de hypothetische situatie waarin de consument zich zou bevinden als de verzekeraar wel had voldaan aan zijn informatieplicht. Wanneer de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, kan deze worden geschat. Ook dan moet het uitgangspunt blijven: een vergelijking tussen de ‘werkelijke situatie’ en de ‘hypothethische situatie’.

De Commissie van Beroep concludeert, anders dan de Geschillencommissie, dat het niet aannemelijk is dat bij een passende voorlichting over het hefboom- en inteereffect zou zijn afgesproken om uit te gaan van een vast rendement van de beleggingen van 13 procent. De Commissie van Beroep acht het dan ook niet aannemelijk dat de schade bestaat uit het verschil tussen de werkelijke waarde van de beleggingen en de waarde die zou zijn behaald met een vast rendement van 13 procent.

Tussenuitspraak
Met deze tussenuitspraak (2017-023A) geeft de Commissie van Beroep aan de consument gelegenheid om schriftelijk uiteen te zetten of en, zo ja, hoeveel schade is geleden. Daarna krijgt ook Nationale-Nederlanden gelegenheid om zich over de door consument geleden schade uit te laten. Vervolgens zal de Commissie van Beroep opnieuw uitspraak doen.

‘Gamechanger’
Adriaan de Gier, advocaat van Wakkerpolis NNclaim, noemt de uitspraak een ‘gamechanger in de woekerpolisaffaire’. Op grond van de uitspraak kan iedereen die vanaf 1990 een beleggingsverzekering bij Nationale-Nederlanden heeft gesloten, die kosten nu terugclaimen. Per klant gaat het om ca. EUR 5.500 en totaal om 500.000 NN-klanten, aldus Wakkerpolis.

Wordt vervolgt

Bron: Kifid, Wakkerpolis

GEEN REACTIES