Klijnsma fel tegen verhogen rekenrente pensioenfondsen

Het kabinet geeft een cursus over de risicovrije rentevoet (voor zover de UFR dat is) en berekening van de dekkingsgraad en gaat in op de kosten die fondsen berekenen. In een Kamerbrief geeft de staatssecretaris een uitgebreide uitleg over het verschil tussen de rentevoet die pensioenfondsen moeten toepassen. Zij doet dat in reactie op een algemeen overleg in de Tweede Kamer. Zoals bekend zijn er fracties die het ongepast vinden dat de pensioenen gekort worden terwijl een aantal pensioenfondsen kan bogen op relatief hoge rendementen.

Zij legt het verschil uit tussen behaalde rendementen en opgebouwde aanspraken aan de hand van een voorbeeld:

“De financiële positie van een pensioenfonds kan worden vergeleken met die van de eigenaar van een woning met een waarde van (bijvoorbeeld) €300.000. Of deze eigenaar vermogend is, hangt niet alleen af van de waarde van de woning, maar ook van de omvang van zijn hypotheekschuld. Als deze meer bedraagt dan € 300.000 is de bijdrage van de woning aan het vermogen van de eigenaar per saldo negatief.

Bij pensioenfondsen komt de verhouding tussen bezittingen en verplichtingen tot uitdrukking in de dekkingsgraad. De ontwikkeling van de dekkingsgraad is bepalend voor de omvang van de verlagingen.”

Daar komt bij dat van het behaalde rendement die veel fondsen hebben behaald gemiddeld meer dan de helft is toe te schrijven aan de stijging van de koersen van vastrentende beleggingen als gevolg van de daling van de rente op de financiële markten. Zij hebben die rentedaling afgedekt door te beleggen in obligaties en swap-contracten. “Als de rente weer gaat stijgen, daalt de waarde van de pensioenverplichtingen maar wordt het rendement op dit soort beleggingen juist negatief. Afdekken van risico’s kost in dat geval geld en dat kan ten koste gaan van de indexatie op langere termijn. Door het rendement op dergelijke beleggingen wordt de dekkingsgraad van een pensioenfonds stabieler, maar per saldo niet hoger. Achteraf is pas aan te geven of een beslissing om het renterisico af te dekken goed of slecht heeft uitgepakt.”

Sommige Kamerleden hadden deze cursus van de staatssecretaris hard nodig. Zij zijn nogal eens bereid rendementen en dekkingsgraden met elkaar te verwarren. Ronald van Vliet (PVV) maakte het zelf zo bont dat hij terugwil naar een vaste rekenrentevoet van 4%. In dat geval zouden kortingen niet aan de orde zijn. Van Vliet denkt kennelijk terug aan de jaren vóór 2006 toen die 4% was vastgelegd in de Pensioen- en spaarfondsenwet. Dat was dan wel in de tijd dat de marktrente zich rond de 7% bewoog.

Kosten

In de brief gaat Klijnsma op verzoek van Roos Vermeij (PvdA) ook in op de uitvoerings- en beheerkosten van de pensioenfondsen.

De gemiddelde totale kosten van Nederlandse fondsen voor vermogensbeheer bedragen 0,43% van het beheerd vermogen. Deze kosten zijn hiermee lager dan in de Verenigde Staten (0,59%) en wereldwijd (0,52%). “Hierbij plaats ik de kanttekening dat CEM de transactiekosten en prestatieafhankelijke vergoedingen van zogenaamde alternatieve beleggingen niet in de vergelijking heeft meegenomen.”

De gemiddelde kosten van het pensioenbeheer bedragen voor een Nederlands fonds € 243 per actieve deelnemer en pensioengerechtigde. Dit bedrag ligt boven het wereldwijde gemiddelde van € 103. Hierbij moet bedacht worden dat “de fondsen buiten Nederland in de CEM database gemiddeld ruim drie maal zo groot als de Nederlandse fondsen. De buitenlandse fondsen hebben dus meer schaalvoordelen. Ook bij de grote Nederlandse fondsen liggen de gemiddelde kosten per deelnemer lager dan € 243.

In de tweede plaats worden de kosten mede bepaald door de complexiteit van de regelingen en de wet- en regelgeving. Zo stelt de Pensioenwet eisen die afwijken van de eisen in het buitenland, bijvoorbeeld ten aanzien van communicatie en het traject van waardeoverdracht. Deze en andere eisen, die legitiem zijn met het oog op het belang van de deelnemer, vertalen zich onvermijdelijk in hogere kosten.”

GEEN REACTIES