Hoe beëindig je de doorsneesystematiek?

In de Netspar Paper “Beëindiging van de doorsneesystematiek” wordt juridisch genavigeerd naar alternatieven.

Dick Boeijen, balansrisicomanager bij PGGM, stelt dat bij de ontwikkeling tot een pensioenproduct dat past bij de eenentwintigste eeuw, een fundamentele vraag centraal moet staan: of we in Nederland de vlucht vooruit willen en durven maken.

Vanuit dat perspectief heeft hij samen met de hoogleraren pensioenrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen René Maatman en Mark Heemskerk onderzocht wat het betekent als de doorsneesystematiek wordt beeïndigd. De onderzoekers geven in hun rapportage geen waardeoordeel over een beëindiging, maar nemen die beëindiging als uitgangspunt. Met hun onderzoek willen ze oplossingen voor de overgangsproblematiek aandragen op met name juridisch, maar ook economisch gebied.

De auteurs behandelen in hun paper twee door het CPB aangedragen alternatieven voor de doorsneesystematiek: doorsneepremie en degressieve opbouw enerzijds en progressieve premie en doorsnee-opbouw anderzijds.

Deze alternatieven vergen wetswijzigingen. Zo schrijft de Pensioenwet een tijdsevenredige opbouw voor en stelt de Wet Bpf 2000 de doorsneepremie verplicht bij verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen. Deze belemmeringen zijn vrij eenvoudig weg te nemen door wetswijzigingen.

Wel wijzen de auteurs op een aantal aandachtspunten:

Leeftijdsonderscheid

Een leeftijdsafhankelijke premie of een leeftijdsafhankelijke opbouw is juridisch leeftijdsonderscheid. Leeftijdsonderscheid in arbeidsvoorwaarden is verboden op grond van de Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij arbeid (WGBL), tenzij dat leeftijdsonderscheid objectief gerechtvaardigd is. Die rechtvaardiging vereist dat aan drie eisen wordt voldaan. Het onderscheid moet (1) een legitiem doel dienen, (2) passend en (3) noodzakelijk zijn. In de paper worden de aanknopingspunten gepresenteerd om dat onderscheid juridisch te rechtvaardigen.

Pensioenopbouw

Een overstap van de doorsneesystematiek naar één van de alternatieven leidt tot onderscheid tussen en benadeling van bepaalde leeftijdscohorten. Die benadeling mag niet disproportioneel zijn om verboden leeftijdsonderscheid te voorkomen. Dit vergt dat de overstap gepaard gaat met een aanpassing van de pensioenopbouw tussen deze cohorten. Die aanpassing zou kunnen plaatsvinden binnen een pensioenfonds waardoor de gevolgen worden uitgesmeerd over de desbetreffende fondspopulatie. Het is eveneens denkbaar dat de overheid die aanpassing ‘regelt’ door een lagere pensioenopbouw te compenseren met AOW-aanspraken. In dat geval komt de compensatie voor rekening van alle belastingbetalers.

Solidariteit

Solidariteit in een pensioenregeling is een vereiste om de verplichte deelneming te rechtvaardigen. Een pensioenregeling kan worden gekenmerkt door vele solidariteitselementen, waaronder de doorsneepremie. De verplichte deelneming aan een pensioenregeling valt te rechtvaardigen als de regeling voldoende solidariteitselementen bevat. Juridische zekerheid valt op voorhand niet te geven. Het oordeel is voorbehouden aan de rechter. Op basis van de Europese jurisprudentie achten Boeijen, Maatman en Heemskerk het goed verdedigbaar dat de verplichtstelling kan worden gehandhaafd, mits het alternatief van een goede economische en juridische onderbouwing wordt voorzien. In deze paper doen zij daarvoor handreikingen.

Niet einde verplichtstelling

De auteurs benadrukken dat het einde van de doorsneeproblematiek niet het einde van de verplichtstelling hoeft te betekenen.

Beëindiging van de doorsneesystematiek leidt tot de vraag of de inbreuk die de verplichtstelling maakt op het Europese mededingingsrecht, nog kan worden gerechtvaardigd. Als beëindiging van de doorsneesystematiek zou leiden tot het oordeel dat de verplichtstelling in strijd is met Europees recht, zou dat een ongewenst resultaat zijn. Juridische zekerheid dat beëindiging van de doorsneesystematiek niet in strijd is met Europees recht, valt niet op voorhand te geven. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter. Op basis van Europese jurisprudentie, achten de auteurs het goed verdedigbaar dat de verplichtstelling kan worden gehandhaafd, mits de introductie van de alternatieven van een goede economische en juridische onderbouwing wordt voorzien. Vanzelfsprekend moet die onderbouwing, bijvoorbeeld tijdens de parlementaire behandeling, ook overigens zorgvuldig aansluiten bij juridische criteria die bekend zijn uit regelgeving en jurisprudentie.

Dubbel discriminatiegevaar

Beëindiging van de doorsneesystematiek leidt tot een dubbel discriminatiegevaar:

1. Introductie van leeftijdsafhankelijke pensioenpremies of leeftijdsafhankelijke pensioenopbouw is direct leeftijdsonderscheid.

2. Door de overstap van doorsneesystematiek naar leeftijdsafhankelijke pensioenpremie of -opbouw kunnen bepaalde leeftijdsgroepen in overwegende mate worden benadeeld (indirect leeftijdsonderscheid).

Beide vormen van leeftijdsonderscheid moeten objectief worden gerechtvaardig. Economisch gezien oogt de combinatie van leeftijdsonafhankelijke pensioenopbouw en leeftijdsonafhankelijke pensioenpremie als discriminatie. Het leeftijdsonderscheid van degressieve opbouw of progressieve premie moet objectief worden gerechtvaardigd door een legitiem doel dat passend en noodzakelijk is. Die toets geldt zowel voor de overheid – indien de leeftijdsafhankelijkheid voortvloeit uit arbeidsrechtelijke wetgeving – als voor sociale partners die leeftijdsonderscheid maken. De doelstelling (werkgelegenheids- en arbeidsmarktbeleid) kan bijdragen aan die rechtvaardiging. Voor de overwegende benadeling van leeftijdscohorten binnen pensioenfondsen – de beoordeling per pensioenfonds – geldt dat de transitie juridisch beter verdedigbaar is indien de verschillen tussen de leeftijdscohorten niet disproportioneel zijn. Compensatie voor de benadeling die de overstap van doorsneesystematiek meebrengt, draagt bij aan vermindering van dat juridisch risico.

GEEN REACTIES