Geen vergoeding van disproportionele bereddingskosten

CAR-verzekeraars hoeft na neerstorten van systeemplafonds de kosten van de definitieve verbetering van de ophanging niet als beredderingskosten te vergoeden.

In drie weken tijd storten in een kantoorgebouw in aanbouw drie systeemplafonds naar beneden omdat de ophangingsbeugels het begeven. Deze plafonds zijn gemonteerd door een onderaannemer die onder meer voor deze werkzaamheden een doorlopende CAR-verzekering heeft afgesloten.

Uiteindelijk heeft de onderaannemer alle ophangpunten van de systeemplafonds in het gebouw verstevigd door bijplaatsing van een extra beugel. Uit onderzoek van TNO bleek namelijk dat 4% van de 10.000 ophangpunten kritisch was. Als deze zouden bezwijken, zouden door schokbelasting ook de naastgelegen ophangpunten bezwijken, zodat meer dan 40% van de totale plafondoppervlakte naar beneden zou kunnen komen.

De kosten van de versteviging van alle ophangpunten claimde de onderaannemer als bereddingskosten bij de CAR-verzekeraar. In eerste instantie met succes, maar in hoger beroep oordeelde het hof Amsterdam dat de verzekeraar de kosten niet hoeft te vergoeden.

Ook zonder het bestaan van een beredderingsplicht hadden deze maatregelen getroffen moeten moeten worden, aldus het hof, omdat de onderaannemer daartoe verplicht was jegens haar opdrachtgeefster. “Zij diende immers haar tekortkoming te redresseren. De strekking van de wettelijke regeling inzake de beredderingskosten – enerzijds te voorkomen dat de verzekerde schadebeperkende maatregelen nalaat omdat de schade toch door verzekering is gedekt en anderzijds te garanderen dat in redelijkheid gemaakte beredderingskosten door de verzekeraar worden vergoed – leidt in dit geval dan ook niet dwingend tot het oordeel dat de kosten van de maatregel door de CAR-verzekeraar moeten worden vergoed.” “Niettemin”, vervolgt het hof, kan de onderaannemer op grond van artikel 283 van het Wetboek van Koophandel, sinds 1 januari 2006 vervangen door de artikelen 7:957 en 959 BW, in beginsel aanspraak maken op vergoeding van de kosten van de maatregel, als komt vast te staan dat zij die maatregel na de verwezenlijking van het risico of toen de verwezenlijking van het risico ophanden was, binnen redelijke grenzen heeft genomen om schade te voorkomen of te verminderen.”

Uit de aangevoerde feiten blijkt het hof “dat het aanbrengen van extra beugels als beredderingsmaatregel wel voldeed aan het vereiste van subsidiariteit, omdat er geen goedkopere maatregel beschikbaar was die het zelfde effect had, maar niet aan het vereiste van proportionaliteit, omdat de kosten ervan in geen enkele verhouding stonden tot de omvang van de verzekerde schade die ten tijde van het treffen van de maatregel realiter te verwachten was. Dit betekent dat de onderaannemer die maatregel als beredderingsmaatregel achterwege had behoren te laten.”

Het volledige arrest

GEEN REACTIES