EU-woekerpolisarrest laat beslissing aan Nederlandse rechter

Uiteindelijk zal de Hoge Raad moeten uitmaken of NN méér informatie aan de polishouder had moeten verstrekken dan indertijd (1999) wettelijk was voorgeschreven.

Het Europese Hof van Justitie heeft antwoord gegeven op vragen van de Rechtbank Rotterdam in een zaak van een ‘woekerpolishouder’ tegen Nationale-Nederlanden.

Traditiegetrouw laat het arrest ruimte voor verschillende interpretaties, waardoor zowel de verzekeraar als de consumentenvertegenwoordigers publiceren dat zij als (voorlopige) winnaar uit de strijd zijn gekomen. Niet alleen de interpretatie van de uitspraak speelt hierbij een rol, maar ook de vraag welke vertaling wordt gehanteerd.

Hoe dan ook mag niet vergeten worden dat het Europese Hof hier geen uitspraak heeft gedaan over de zaak zelf. Het is de rechtbank Rotterdam die al een eind op weg was om zich een oordeel te vormen, maar in afwachting op het definitieve vonnis nog een Europees antwoord wilde hebben op een paar vragen.

Uitgangspunt

Heel kort gezegd gaat het om de vraag of Nationale-Nederlanden kon volstaan met het verschaffen van de informatie zoals die indertijd was voorgeschreven in de ‘Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers 1998’ (RIAV 1998).

Ja, zegt NN, en die informatie hebben we verstrekt. We hebben drie voorbeeldkapitalen genoemd op basis van verschillende rendementen en beheerskosten van 0,3%. Voorts hebben we onder het kopje ‘productrendement’ vermeld dat het verschil tussen het fondsrendement en het productrendement afhankelijk was van de verzekerde risico’s, de verschuldigde kosten alsmede van eventueel aanvullende dekkingen.

Maar die informatie was onvoldoende stelt de polishouder. Zo is er geen overzicht van de concrete en/of absolute kosten en van de risicopremies verstrekt.

Hoewel dat laatste niet door RIAV werd geëist, toont de rechtbank begrip voor dit argument. Voorlopig komt de rechtbank tot het oordeel dat het tot de plicht van de verzekeraar behoort om ook te voldoen aan de eisen van ‘open en/of ongeschreven regels van Nederlands recht, zoals de zorgplicht van de verzekeraar, de precontractuele goede trouw en de redelijkheid en billijkheid’.

Met andere woorden, het gaat niet alleen om de vereisten uit de RIAV, maar bijvoorbeeld ook of voldaan is aan de eisen van redelijkheid en billijkheid van het Burgerlijk Wetboek.

Nationale-Nederlanden is het niet eens met de motivering dat van de verzekeraar verlangd kan worden dat hij verzekeringnemers informatie verstrekt op grond van ‘open en/of ongeschreven regels’.

Uitspraak Hof

Het is in de kern die laatste vraag die de rechtbank Rotterdam aan het Europese Hof heeft gesteld. Niet de vraag hoe ons BW moet worden uitgelegd, maar de vraag of het Europese recht zich ertegen verzet dat van verzekeraars verlangd kan worden dat zij méér gegevens moeten verstrekken omtrent kosten en risicopremies dan RIAV voorschrijft.

Het antwoord in deze zaak van het Hof is: nee, daar verzet de richtlijn zich niet tegen. Wel trekt het Hof om voor de verzekeraar een voldoende niveau van rechtszekerheid te waarborgen, grenzen aan de verplichting die Nederland aan de verzekeraar kan opleggen om ‘extra informatie’ te verschaffen:

De verstrekking van aanvullende informatie kan slechts verplicht worden gesteld voor zover zij noodzakelijk is ter bereiking van het doel, de verzekeringnemer van informatie te voorzien. Ook moet voldoende duidelijk en nauwkeurig omschreven zijn om welke ‘extra informatie’ het dan gaat. die informatie moet dienen voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis.

Kortom: het Europese recht verzet zich er niet tegen – aldus het Europese Hof – dat een verzekeringnemer op grond van algemene beginselen van intern recht, zoals ‘open en/of ongeschreven regels’, gehouden is de verzekeraar bepaalde informatie te verstrekken in aanvulling op die vermeld in RIAV, mits – het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om dit te verifiëren – de verlangde informatie duidelijk en nauwkeurig is en noodzakelijk voor een goed begrip door de verzekeringnemer van de wezenlijke bestanddelen van de verbintenis en zij voldoende rechtszekerheid waarborgt.

Conclusie

Het is aan de Nederlandse rechter – in dit geval ongetwijfeld in laatste instantie aan de Hoge Raad om te beoordelen of NN kon volstaan met de informatie die de maatschappij heeft verschaft.

Het uiteindelijke oordeel valt nauwelijks te voorspellen. Zoals gezegd is de rechtbank Roterdam een stuk onderweg in de uitspraak, maar het blijft afwachten hoe hogere rechtscolleges zullen oordelen. En dat staat bij begrippen ‘open normen’ en ‘redelijkheid en billijkheid’ niet van tevoren vast.

Hoe had bijvoorbeeld een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeraar moeten optreden?

Mocht verzekeraar er in redelijkheid en billijkheid van uitgaan dat verzekerde voldoende informatie kreeg over de wezenlijke aspecten van het product.

En dat alles ook nog eens gezien met de bril van 1999. Het RIAV-regime was immers een totaal andere dan de Wft-systematiek van nu.

En die laatste vraag kan voor het verloop van niet alleen deze woekerpoliszaak wel eens de belangrijkste zijn: oordeelt de rechter met de wetenschap van nu of met die van toen.

Wordt nog lange tijd vervolgd (en of dat in het belang van branche en polishouders is, is geen vraag).

GEEN REACTIES