Door maas in de wet krijgt “DGA” wel WW-uitkering

Een directeur van een BV houdt 48% van de aandelen en zijn dochter 26%. Voor de WW is hij geen DGA en heeft recht op een uitkering, aldus de Hoge Raad.

De Hoge Raad gaat uit van de grammaticale uitleg van artikel 2 lid 1 letter d van de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder.

Belanghebbende was bestuurder van de door het opgerichte besloten vennootschap. Hij hield 48% van de aandelen van de BV, zijn dochter 26%.

Wanneer de aandeelhoudersvergadering besluit de activiteiten van de BV stop te zetten, vraagt de bestuurder een WW-uitkering aan. UWV weigert die uitkering te verlenen, omdat de bestuurder geen werknemer is in de zin van de WW. Samen met zijn dochter hield hij immers meer dan tweederde van de aandelen.

Wat zegt de Regeling hierover?

Op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en letters a en b, van de Regeling wordt als directeur-grootaandeelhouder aangemerkt de bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die een aldaar nader omschreven invloed geven in de algemene vergadering van de vennootschap.

Op grond van artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, van de Regeling wordt verder als directeur-grootaandeelhouder aangemerkt de bestuurder van een vennootschap waarvan ten minste tweederde deel van de aandelen wordt gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad.

De Hoge Raad legt dit als volgt uit:

“Uit de bewoordingen en de systematiek van deze bepalingen vloeit voort dat het aandelenbezit van bestuurders en andere personen alleen gezamenlijk in aanmerking wordt genomen als het gaat om de combinatie van de bestuurder en diens echtgenoot, en dat onder de in letter d bedoelde aandelen die worden gehouden door bloed- of aanverwanten dus niet mede kunnen worden verstaan de aandelen die door de bestuurder zelf worden gehouden.”

Volgens deze redenering heeft de directeur niet tenminste tweederde van de aandelen en datzelfde geldt voor de bloed- en aanverwanten.

De Hoge Raad beseft dat deze interpretatie geen recht doet aan hetgeen de regeling heft beoogd. “Dit vormt echter onvoldoende grond om de Regeling uit te leggen in overeenstemming met de laatstbedoelde richtlijn, zoals door het UWV wordt voorgestaan. Een zodanige uitleg wijkt te zeer af van de bewoordingen en de systematiek van de Regeling.”

Het volledige arrest

GEEN REACTIES