Verbond opent discussie over norm voor bepaling rekenrente bij letselschade

Verbond opent discussie over norm voor bepaling rekenrente bij letselschade
© Sabine GENET, Pixabay

Letselschadezaken kunnen nog altijd jarenlang voortslepen. Een van de oorzaken is dat er nog geen door alle partijen aanvaarde norm bestaat voor het bepalen van de rekenrente bij personenschade. Daarom heeft het Verbond van Verzekeraars aan hoogleraar Economie prof. dr. Lex Hoogduin van de Rijksuniversiteit Groningen gevraagd de uitgangspunten voor het berekenen van de rekenrente te analyseren.

Wie invalide is geraakt is geraakt ten gevolge van bijvoorbeeld een ongeval, een medische misser, of een misdrijf, heeft behoefte aan een snelle berekening van de gederfde inkomsten en jaarlijkse uitkeringen die hij/zij kan verwachten. De verzekeraars aangesloten bij het Verbond willen het proces van berekening van toekomstige jaarschade in contante bedragen verder standaardiseren, zodat er minder discussies ontstaan over de hoogte ervan.

Slachtoffers krijgen daardoor sneller duidelijkheid. Maar ook andere partijen die een rol spelen bij het concreet maken van de schade – verzekeraars, belangenbehartigers en de rechtspraak – hebben er baat bij. Daarom heeft het Verbond prof. Hoogduin om advies gevraagd.

Het Verbond staat achter de analyse van prof. Hoogduin en heeft diens memo nu aangeboden aan de Rechtspraak en aan De Letselschade Raad. Doel is gezamenlijk van gedachten te wisselen zodat partijen tot een gezamenlijke norm kunnen komen.

Zoveel mogelijk zekerheid

Bij het vervaardigen van personenschadeberekeningen wordt niet alleen de schade die al is geleden vastgesteld, maar ook de schade die een slachtoffer in de toekomst nog zal lijden. Deze toekomstige schade kan worden gekapitaliseerd zodat een schadevergoeding in één som mogelijk is. Door middel van het incalculeren van de te verwachten rente en inflatie wordt de toekomstige schade herrekend naar een bedrag op dit moment.

Bedoeling is dat als uitgangspunt geldt dat het slachtoffer zoveel mogelijk zekerheid krijgt over de te ontvangen opbrengsten van het kapitaal. Het kan immers redelijkerwijs niet verwacht worden dat een slachtoffer bij het beleggen van het vermogen waarop hij voor zijn levensonderhoud (grotendeels) is aangewezen, risico’s neemt. Het slachtoffer moet dus zo zeker als mogelijk zijn dat de verstrekte schadevergoeding toereikend is om de daadwerkelijk geleden schade te kunnen compenseren. Daarom wordt uitgegaan van een (zeer) defensieve belegging en wordt – in aansluiting daarop – aanbevolen om bij het vaststellen van de rekenrente uit te gaan van risicovrije rentes.

Hoogduin heeft de tot nu toe gehanteerde systematiek vanuit een economische invalshoek geanalyseerd. Daarbij houdt hij rekening met de huidige en toekomstige economische ontwikkelingen. Zijn aanbevelingen betreffen onder meer uitgangspunten die de Rechtspraak nu ook hanteert, zoals inflatie, renteontwikkeling (rendement) en de indeling in termijnen.

Zes aanbevelingen

1. Op dit moment maakt de rechtspraak bij de bepaling van de toepasselijke rekenrente(s) een onderscheid in drie periodes: de eerste vijf jaar (korte termijn), de periode van vijf tot twintig jaar (middellange termijn) en de periode van meer dan twintig jaar (lange termijn).

Er valt echter veel voor te zeggen om niet drie, maar twee termijnen te hanteren: een termijn waarover voldoende goede marktinformatie voor de bepaling van de risicovrije rente beschikbaar is (de eerste 50 jaar) en de termijn waarover geen of onvoldoende betrouwbare marktinformatie beschikbaar is (de periode daarna).

2. Als de feitelijke inflatie op het moment van vaststellen van de letselschade-uitkering afwijkt van 2% (zoals op dit moment het geval is), dan wordt aangenomen dat deze in 5 jaar in gelijke stappen toe beweegt naar het door de ECB nagestreefde inflatiecijfer van 2%.

3. Gebruik de Harmonised Index of Consumer Prices (HICP) over de afgelopen 12 maanden voor Nederland, gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling van voedsel en energie (kerninflatie) en overheidsmaatregelen – mits praktisch goed uitvoerbaar.

4. Gebruik voor de rente over de eerste vijftig jaar de swapcurve voor Nederlandse staatsobligaties.

5. Voor de periode na vijftig jaar is het vaststellen van een risicovrije rente lastig. Aanbevolen wordt na de eerste periode de som te hanteren van de gemiddelde meetkundige reële groei van het bruto binnenlands product over de afgelopen 20-25 jaar (op basis van CBS-cijfers) en 2% inflatie.

6. Hanteer vijf jaar voor de convergentie van de risicovrije rente in de eerste vijftig jaar naar de risicovrije evenwichtsrente daarna.

‘Significante bijstelling’

Hoogduin stelt dat als zijn aanbevelingen worden gevolgd, dit op basis van de huidige cijfers ten opzichte van de uitgangspunten zoals die in de Aanbevelingen van de Rechtspraak geformuleerd worden, tot een significante bijstelling van de te hanteren rekenrentes leidt.

De meest recente Aanbevelingen van de Rechtspraak leiden volgens hem tot een te positieve rekenrente voor de eerste vijf jaar, omdat de forse inflatie over de afgelopen maanden daarin nog niet verdisconteerd is. Voor de middellange termijn van vijf tot 50 jaar geldt echter dat de inschattingen van de Rechtspraak te somber zijn, omdat bij het beleggen in staatsobligaties op risicovrije wijze gunstiger rendementen behaald zullen worden dan met de door de Rechtspraak gehanteerde rente op spaardeposities. Ook op de lange termijn vindt Hoogduin de uitgangspunten van de Rechtspraak te somber.

Bron: Verbond van Verzekeraars

 

GEEN REACTIES