Pensioen wordt straattaal-woord voor spaarrekening

Kabinet zet burgers op verkeerde been met de aankondiging “collectieve pensioenvoorziening voor zzp-ers”.

De verloedering rond het pensioenbegrip is niet nieuw. Spaarvormen in allerlei gedaanten krijgen ten onrechte een pensioenetiket opgeplakt. Erger wordt het wanneer ook het kabinet lichtvaardig het begrip pensioen gaat hanteren. Het door de regering verspreide bericht dat er een ‘collectieve pensioenvoorziening’ voor zzp-ers in de maak is werd door zoveel media kritiekloos overgenomen, dat de zelfstandigen nu waarschijnlijk geloven dat dat nog waar is ook.

Door ‘pensioenvoorziening’ – een collectieve nog wel – als straattaalwoord te introduceren voor een vrijwillige spaarrekening met een fiscaal sausje draagt de overheid op onverantwoorde bij aan het pensioenonbegrip dat bij de burger leeft.

Het is dezelfde overheid die de meest stringente regelgeving uit de kast trekt om de communicatie te verbeteren. Zodat de werknemer precies weet waar hij op de pensioenleeftijd financieel aan toe is. Aan de andere kant krijgt deze signalen dat hij grote groepen met de pensioenpremie aan het subsidiëren is. Hij betaalt mee voor de ouderen, de arbeidsongeschikten en de beter verdienenden. Daarbovenop krijgt hij te horen dat het pensioenfonds waar hij gegijzeld zit, veel meer kosten uit de premie haalt dan dat van zijn buurman. En hoewel de werknemer tot de categorie hoort die de koopkracht behoorlijk ziet slinken moet hij maand in maand uit zo’n 20 à 25% in de pensioenpot storten, ook in tijden dat hij dat geld niet kan missen.

Nee, dan heeft zijn zzp-broer het beter voor elkaar. Die heeft een pensioenvoorziening waar hij naar believen kan in- en uit stappen en hij ziet zelf wel hoeveel geld hij periodiek inlegt.

De pensioendeelnemer heeft niet door dat zzp-broer de klos is als de bodem van het banksaldo bereikt is. En ook dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet verder reikt dan het gespaarde bedrag plus rendement minus kosten. Om maar te zwijgen over zzp-schoonzuster, voor wie geen enkele voorziening is getroffen. Bij het begrip ‘pensioen’ zou iedereen er immers blind vanuit moeten kunnen gaan dat langlevenrisico, arbeidsongeschiktheid en het financiële lot van nabestaanden in de ‘deal’ zijn inbegrepen.

Gesteld kan worden dat de pensioendefinitie in de Pensioenwet zichzelf heeft overleefd. Het zou een goede zaak zijn als pensioen de grens van de tweede en derde pijler gaat overschrijden. Het mogelijk maken van een pensioenvoorziening voor alle werkenden is toe te juichen, evenals een keuzevrijheid voor pensioenuitvoerder. Het meer individualiseren van de regelingen zou een mooie zaak zijn. Maar dat alles dan wel zodanig dat aan de onzekerheid van de pensioenuitkomst niet ook nog eens een onzekerheid met betrekking tot het pensioenbegrip wordt gekoppeld.

De AFM heeft zich in het verleden – terecht – druk gemaakt over marktpartijen die beleggingsrekeningen als spaarproduct aanprezen. Het wordt nu tijd dat de toezichthouder korte metten maakt met organisaties – inclusief de overheid – die te onpas het pensioenlabel plakken op constructies die deze benaming niet verdienen.

GEEN REACTIES