Rente duohypotheek/lening hoeft niet dezelfde te zijn

De tweede lening is “heel flexibel”, aldus minister Blok. De rente over het geleende bedrag hoeft niet dezelfde te zijn als de hypotheekrente.

In een brief aan de Tweede Kamer verduidelijkt Blok de duohypotheek-maatregel. De oploop van de tweede lening wordt niet begrensd door fiscale wetgeving, maar wel door de in het Bgfo beschreven LTV-norm en de eis in de Gedragscode dat maximaal 50% van de marktwaarde van de woning aflossingsvrij mag worden gefinancierd.

Binnen deze begrenzingen bestaan voor geldverstrekker en klant de nodige vrijheidsgraden, schrijft de minister, om tot afspraken over een andere op- en afloop van de schuld te komen. De klant kan de rente van de tweede lening beperken door ook daarop het recht van hypotheek te laten vestigen met hetzelfde onderpand als voor de annuïtaire hypotheek. Het is namelijk niet zo, dat de rente van de tweede lening gelijk met zijn als die van de hypotheek. De minister gaat er zelfs van uit dat die rente hoger uitkomt, omdat NHG op daarop niet mogelijk is.

Andersom is niet mogelijk: de rente op de tweede lening mag niet lager zijn dan die op de ‘hoofdhypotheek’ waarbij geldt dat de rente op de annuïtaire hypotheek marktconform moet zijn.

“Deze voorwaarde voorkomt dat de tweede lening wordt gebruikt voor constructies waarbij het rentepercentage op de annuïtaire lening wordt opgepompt, waardoor het rentepercentage op de tweede lening kan worden verlaagd. Weliswaar wordt dan over het samenstel een marktconforme rente gerekend maar is zodanig met de percentages gespeeld dat het maximaliseren van het fiscale voordeel voorop stond.”

In eeb beleidsbesluit regelt de staatssecretaris van Financiën de fiscale aspecten. Om duidelijk te maken dat de ‘hoofdhyptheek’ in box 1 valt en de bijkomende lening in box 3 wordt in het besluit duidelijk vastgelegd dat het samenstel van leningen niet als één lening wordt beschouwd. De verschuldigde rentes op de twee leningen mogen niet worden gesaldeerd. Voort is in het besluit opgenomen dat zekerheid wordt geboden als het rentepercentage op de tweede lening niet lager is dan die op de annuïtaire lening.

Tot slot merkt de minster op dat de AFM erop toeziet dat de aangeboden vormen in het belang van de consument zijn. De toezichthouder zal waar nodig verheldering geven over de eisen die worden gesteld vanuit het productontwikkelingsproces.

GEEN REACTIES