Wetsvoorstel introductie geschiktheidseis

Voorgesteld wordt de (huidige) in de Wft en de Wtt neergelegde deskundigheidseis te vervangen door een geschiktheidseis. DNB en AFM krijgen een vetorecht.

Met de introductie van een geschiktheidseis wil de regering aansluiten bij de ontwikkelingen in de maatschappij en in de praktijk waarbij steeds hogere eisen worden gesteld aan de deskundigheid van de dagelijks beleidsbepalers en commissarissen van financiële ondernemingen. Het begrip “deskundig” omvat niet alleen de kennis en ervaring waarover de hiervoor bedoelde personen dienen te beschikken maar stelt tevens eisen aan de vaardigheden en het professionele gedrag van die personen. Deze elementen vallen reeds onder de ruime betekenis die in de bestaande toetsingpraktijk aan het begrip “deskundig” wordt toegekend.

Er zijn situaties denkbaar waarbij een persoon over gedegen kennis beschikt maar zich niet professioneel gedraagt omdat hij bijvoorbeeld slecht bereikbaar is of onvoldoende beschikbare tijd heeft vanwege veel nevenfuncties en daardoor niet in staat is zijn functie van beleidsbepaler of commissaris op een adequate wijze uit te oefenen. In dergelijke situaties is het oordeel “niet geschikt” beter op zijn plaats dan “niet deskundig”.

Ten slotte geeft het (nieuwe) begrip “geschikt” beter weer dat de samenstelling van het beleidbepalende of toezichthoudende orgaan waarvan de getoetste persoon onderdeel uitmaakt of beoogt onderdeel van uit te gaan maken een element is dat de toezichthouder in aanmerking neemt bij de toetsing van die persoon. De individuele kennis en vaardigheden van de getoetste persoon worden dan ook altijd bezien in samenhang met de kennis en vaardigheden van de andere ‘zittende’ leden van het betrokken beleidbepalende of toezichthoudende orgaan.

In de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling zal een vergelijkbare geschiktheidstoets worden opgenomen ter vervanging van de huidige deskundigheidstoets op grond van deze wetten.

Samenwerking AFM en DNB

In de huidige situatie heeft de vergunningverlenende toezichthouder een doorslaggevende stem. De regering vindt dit een onwenselijke situatie. "Niet de taakverdeling tussen de AFM en DNB dient bij het betrouwbaarheidsoordeel voorop te staan, maar de vraag of de betrouwbaarheid van betrokkene buiten twijfel staat. Heeft één van beide toezichthouders daarover twijfels, dan dient het oordeel te zijn dat de betrouwbaarheid niet buiten twijfel staat."

Daarom wordt voorgesteld dat indien het verschil van inzicht ook na onderlinge afstemming niet te overbruggen blijkt te zijn, het standpunt van de toezichthouder die van oordeel is dat de betrouwbaarheid van de getoetste persoon niet (langer) buiten twijfel staat doorslaggevend is.

GEEN REACTIES