Welke weg wijst het Koersplanarrest?

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof in stand gelaten, maar niet alle overwegingen overgenomen en geen oordeel over “misleiding” geveld.

De Stichting Koersplan de Weg Kwijt heeft de procedure op alle fronten gewonnen. De Hoge Raad volgde het arrest van het gerechtshof en niet het advies van de Advocaat-Generaal.

AEGON heeft gemeld de uitspraak van het Hof Amsterdam uit 2011 uit te voeren voor de bij de Stichting Koersplan de Weg Kwijt aangesloten groep klanten. De verzekeraar schat in dat deze compensatie enkele tientallen miljoenen euro’s zal gaan kosten.

De vraag is van belang wat deze uitspraak betekent voor Koersplanbezitters die zich niet bij de stichting hadden aangesloten en in het algemeen of andere partijen die zich bezig houden met de reparatie beleggingsverzekeringen houvast hebben aan dit arrest.

Niet apart vermelden van de ORV-premie

Koersplan is – anders dan veel andere beleggingsverzekeringen – een beleggings-/spaarkasovereenkomst. Dat betekent dat de het beleggingsrendement aan het eind van de overeenkomst verdeeld wordt onder de dan nog levende deelnemers. Bij voortijdig overlijden ontvangen de begunstigers de deelnemer een overeengekomen uitkering. Voor die uitkering maakt een overlijdensrisicoverzekering integraal deel uit van de overeenkomst.

De Advocaat-Generaal (AG) sprak van twee soorten deelnemers. Op een gegeven moment heeft AEGON aan deelnemers formulieren verstrekt waarin zowel de hoogte van de inleg als die van de spaarstorting was vermeld. De AG kon het verweer van AEGON volgen dat dat de waarde van Koersplan niet wijzigt door de premie met terugwerkende kracht te herberekenen, omdat vastligt welk deel van de inleg als spaarstorting wordt aangewend. “Deze groep deelnemers heeft er mee ingestemd dat slechts een bepaald, omschreven deel van de inleg zou worden gebruikt als spaarstoring. Om die reden meen ik dat die deelnemers geen schade hebben geleden.” De AG hecht er niet aan dat de kosten niet gesplitst zijn in een ORV-premie en overige kosten.

De Hoge Raad vindt dat wel van belang, omdat de ORV-premie een wezenlijk element vormt van de overeenkomst. De hoogte van het rendement bepaalde immers de hoogte van de premie. Door dit niet te vermelden, bestond er wat betreft de hoogte van de ORV-premie geen wilsovereenstemming, aldus de Hoge Raad. Dit onderdeel van het arrest lijkt richtinggevend in soortgelijke zaken.

De hoogte van de premie

Bij het vaststellen van een redelijke ORV-premie is niet de onderste steen bovengekomen. AEGON spreekt met gevoel voor understatement dat het “achteraf niet handig geweest is” om in de procedure de kosten niet expliciet te splitsen in een premiedeel en een deel overige kosten. Dat gaf eisers vrij spel de rechter te confronteren met de premie van een losstaande verzekering die totaal andere voorwaarden hanteerde dan die in de Koersplanovereenkomst. Een misser die AEGON in deze zaak duur is komen te staan, maar die zij in eventuele procedures niet meer zal maken. In deze zaak moet AEGON met terugwerkende kracht de premie met zo’n 80% verlagen en het verschil voor de deelnemers beleggen. Hierdoor wordt de maatschappij gedwongen de risicoverzekering aan te bieden onder de actuariële kostprijs. Dit lijkt echter door de niet perfecte behandeling geen standaard te worden in volgende zaken.

Wel van belang is dat de Hoge Raad niet het argument accepteert dat AEGON de marge op het product berekende door de premie + kosten als één geheel te zien. Bij een andere verdeling had de maatschappij de kostenfactor zonder bezwaar kunnen verhogen en de premie verlagen, omdat de kosten onder de Wabeke-norm uitkwamen.

De Hoge Raad oordeelt dat die twee zaken niet met elkaar vermengd mogen worden. Kosten en premie worden dus elk op de eigen merites door de rechter beoordeeld.

Verjaring

Vraag in deze zaak is wanneer de verjaringstermijn gaat lopen. Is dat op het moment dat de overeenkomst tot uitkering komt, of op het moment van de rechterlijke uitspraak, omdat op dat moment de hoogte van de uitkering pas vaststaat en er sprake is van een nieuwe rechtstoestand?

De Hoge Raad velt hier een Salomonsoordeel. AEGON kan met recht en reden stellen dat er sprake is van verjaring, maar schiet daar in de praktijk niets mee op, oordeelt de Hoge Raad.

“De vorderingen van de Stichting zijn in de eerste plaats gericht op verklaringen voor recht met betrekking tot de wijze waarop de leemte in de overeenkomsten moet worden opgevuld en de wijze waarop in het verlengde daarvan de poliswaarde van de desbetreffende overeenkomsten moet worden herberekend. Deze verklaringen voor recht hebben geen betrekking op vorderingen tot nakoming van een "verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen", zodat van verjaring op de voet van die bepaling geen sprake is. Voor zover de vorderingen voor het overige wel gericht zijn op een veroordeling tot nakoming van de overeenkomsten, zien zij klaarblijkelijk op het doen van de verschuldigde uitkeringen aan het einde van de looptijd van de overeenkomsten, welke uitkeringen pas op dat moment opeisbaar worden. In de feitelijke instanties heeft AEGON niet aangevoerd dat, daarvan uitgaande, sprake is van verjaring ingevolge art. 3:307 BW.”

Het verjaringsvraagstuk is dus daarmee niet in algemene zin opgelost. Het zal in toekomstige gevallen afhangen van de manier waarop de eis en het verweer geformuleerd zijn of het verjaringsargument door de rechter wordt geaccepteerd.

Misleiding?

Heeft AEGON de deelnemers misleid? De Hoge Raad doet daar geen uitspraak over. Zij vindt dat de klacht tegen dit deel van het arrest van het hof niet “noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.” De AG had die vraag beantwoord willen zien door een ander hof, maar zo ver komt het niet. Wel heeft de AG aangegeven dat volgens hem van misleiding niet gesproken kan worden.

Het volledige arrest

GEEN REACTIES