Vormt een kwart van het intermediair een financieel risico?

Van alle 7.300 intermediaire vergunninghouders in Nederland zouden er 1.800 een verhoogd risico qua betaalgedrag en financiële stabiliteit vormen.

Dat althans moet blijken uit een analyse van het Ratinginstituut Financieel Dienstverleners (RFD) en Adviesbureau Fred de Jong. Zij baseren hun conclusie op de credit rating informatie en risicosignalen die zij ontvingen van, naar zij zeggen, diverse toonaangevende kredietinformatiebureaus.

De onderzoekers hebben berekend dat de financieel adviesmarkt uit 7.300 vergunninghouders bestaat die inclusief aangesloten instellingen, 8.850 bedrijven omvat. Alle financieel adviesbedrijven krijgen van het RFD een eigen rating. Met behulp van deze ratings en de onderliggende risicosignalen wil het RFD banken en verzekeraars helpen in de dagelijkse risicomonitoring van hun intermediaire distributiekanaal. Zij hebben hun gegevens vastgelegd in een whitepaper getiteld ‘Rating financieel adviesmarkt in Nederland’

Veel aandacht in de whitepaper wordt besteed aan het in beeld brengen van de intermediaire markt.

Op 1 januari 2015 het AFM-register ca. 16.000 financiële dienstverleners. Het gaat dan zowel om banken als verzekeraars, intermediairs als om alle andere spelers met een vergunning voor het aanbieden, adviseren en/of bemiddelen in financiële producten.

Van die 16.000 blijven er 8850 bedrijven over die zich primair toeleggen op financieel advies. 7300 daarvan hebben een eigen AFM-vergunning.

Het RFD onderscheidt 58 serviceproviders, waarvan een groot deel ook over volmachten beschikt.

Er zijn 26 serviceproviders met een eigen zelfstandige vergunning, 19 met een collectieve vergunning en 13 serviceproviders zijn een aangesloten instelling.

Minder aandacht gaat uit naar de wijze waarop de ratings tot stand komen. Volstaan wordt met de opmerking dat “Ratings op individueel niveau worden bepaald op basis van een veelheid van risicosignalen.

Een onvoldoende rating in de markt van kredietinformatiebureaus betekent dat er een verhoogd risico is. Dat is het geval bij een rating lager dan een 6,4.” Op basis van de ontvangen risicosignalen blijkt dat 24,6% van alle intermediairs een onvoldoende scoort. Dat betreft in totaal ruim 1800 bedrijven met als hoofdactiviteit financieel advies.

Van het totale aantal scoort 1,1% echt slecht met een rating tussen 1,0 en 4,4. Zes procent haalt een rating van 4,5 tot 5,4 en de overgrote meerderheid van de onvoldoendes zit tegen de grens (17,5% krijgt een 5,5 tot 6,4).

De hiervoor genoemde serviceproviders doen het het slechtst: zo´n 36% haalt een onvoldoende rating. Maar ook volmachtbedrijven vallen op: 33% scoort lager dan een 6,4. Op zichzelf zegt dat heel weinig. Serviceproviders beschikken vaak over een volmacht en gevolmachtigden hebben dikwijls tevens een bemiddelingsbedrijf, dat weer een aparte rating krijgt. De onderzoekers erkennen dat, maar maken de consequenties vervolgens niet duidelijk. Wordt naar het totaalplaatje van de onderneming gekeken dan luidt de conclusie dat grote kantoren gemiddeld beter scoren dan kleinere.

De onderzoekers willen met dit rapport naast het delen van kennis ook “bewustwording creëren ten aanzien van de (financiële en continuïteits-)risico’s in relatie tot deze doelgroep.”

De vraag is of de insteek van dit rapport daarvoor het aangewezen instrument is. Het communiceren dat een kwart van een beroepsgroep een verhoogd risico qua betaalgedrag vormt, stigmatiseert die hele beroepsgroep. Tenzij duidelijk wordt aangegeven om welke kwart het gaat en ook hoe groot de risico’s zijn. En juist daarvan ontbreken de relevante gegevens.

GEEN REACTIES