Uitvoering netto lijfrente in tweede pijler zeer problematisch

In een richtinggevende brief schetst Wiebes een aantal beren op de weg waarvoor menig pensioenfonds kan terugdeinzen.

Het Expertisecentrum Pensioenrecht van de VU Amsterdam heeft vastgesteld dat voor het aanvullend netto pensioen geen wetswijziging nodig is. Maar wie denkt dat het daardoor eenvoudig wordt voor pensioenfondsen om de netto lijfrente uit te voeren rekent buiten de praktische punten waarvoor staatssecretaris Eric Wiebes in een richtinggevende brief aan de Tweede Kamer aandacht vraagt. Een greep:

Kostendekkende premie en gescheiden administratie

In geval een pensioenfonds een nettolijfrente gaat uitvoeren, geldt op grond van de Pensioenwet een kostendekkende premie voor deze regeling. Om te bepalen of er sprake is van een kostendekkende inleg zullen pensioenfondsen een onderscheid moeten maken tussen de verschillende pensioenregelingen en daarmee de verschillende vermogenspotten: de pot met het brutovermogen (voor pensioenuitkeringen waarover later nog belasting wordt geheven) en de pot met nettovermogen (waaruit later onbelaste uitkeringen uit hoofde van de nettolijfrente worden gedaan). Hoewel pensioenfondsen in de regel verschillende pensioenregelingen gescheiden administreren, is dit niet expliciet wettelijk geregeld.

Kostentoerekening

Naast een gescheiden administratie is het belangrijk dat er een juiste toedeling plaatsvindt van de kosten van het pensioenfonds voor de verschillende pensioenregelingen. Bij een onjuiste kostentoerekening (bijvoorbeeld ten laste van het (vereist) eigen vermogen behorend bij een andere pensioenregeling) kunnen immers meer fiscaal aftrekbare pensioenpremies en minder niet-fiscaal aftrekbare pensioenpremies worden ingelegd. Ook hier geldt uiteraard dat in de regel pensioenfondsen in de verantwoording naar de deelnemers belang hebben bij een zo zuiver mogelijke toerekening. Een expliciete kostentoerekening is echter niet wettelijk geregeld.

Kruissubsidiëring

Ondanks de waarborg van een kostendekkende premie kan er zich een tekort voordoen bij de financiering van de nettolijfrente. Dit doet zich voor als het pensioenfonds uit hoofde van de nettolijfrente een verplichting heeft (bijvoorbeeld het uitkeren van ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen of premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid) waarvoor binnen de pot voor de nettolijfrente onvoldoende vermogen is opgebouwd. Vanwege de eis van één financieel geheel wordt dit tekort – nadat alle overige sturingsmiddelen zijn ingezet – aangevuld vanuit de brutopot waarover nog belasting zou worden geheven. In dat geval wordt dus belasting misgelopen. Bij dit risico speelt dat het aantal deelnemers aan de nettolijfrente relatief beperkt is en dat het een vrijwillige regeling betreft weliswaar zonder medische keuring.

Kruissubsidiëring doet zich voor als de ex ante berekende kostendekkende premie ex post onvoldoende blijkt om de verplichtingen van het pensioenfonds voor de nettolijfrente te dekken. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de volgende situaties:

  • Deelnemers aan de nettolijfrente leven langer dan werd verwacht op het moment van premievaststelling
  • (ouderdomspensioen/partnerpensioen op kapitaalbasis).
  • Meer deelnemers dan op het moment van premievaststelling werd verwacht overlijden en hun partners hebben recht op een (al dan niet levenslange) uitkering van partnerpensioen.
  • Meer deelnemers dan op het moment van premievaststelling werd verwacht worden arbeidsongeschikt waardoor de – in de praktijk gebruikelijke – premievrije voortzetting van de pensioenopbouw duurder uitvalt

Producteisen

Het kabinet ziet een mogelijkheid om het risico op kruissubsidiëring te beperken door het stellen van producteisen aan de nettolijfrente indien pensioenfondsen deze aanbieden in combinatie met het wettelijk voorschrijven van een administratieve scheiding.

Bij producteisen wordt gedacht aan een nettolijfrente die verplicht wordt aangeboden in de vorm van een zuivere defined contribution regeling zonder rendementsgarantie (zuivere DC-regeling). Anders dan bij een defined benefit-regeling, doet zich bij een zuivere DC-regeling het langlevenrisico en het rendementsrisico bij ouderdomspensioen zich tijdens de opbouwfase niet voor, omdat deze risico’s dan volledig voor rekening van de deelnemer blijven en niet voor rekening van het pensioenfonds komen. Wel dekt het pensioenfonds in de uitkeringsfase van een zuivere DC-regeling het langlevenrisico en het rendementsrisico.

Voor het overlijdensrisico bij partnerpensioen en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid blijft in de opbouwfase in principe de verplichting op het pensioenfonds rusten en daarmee het risico op kruissubsidiëring. Om dit desgewenst te voorkomen kan gedacht worden aan verplichte herverzekering.

Om het risico op kruissubsidiëring en het risico op een onzuivere kostentoerekening verder te beperken, dient er ook een administratieve scheiding te zijn tussen de verschillende regelingen die een pensioenfonds aanbiedt. Hierbij wordt gedacht aan een scheiding ten aanzien van technische voorzieningen, vereist eigen vermogen, beleggingen, verzekeringsrisico’s en uitvoeringskosten. Ook hier is nadere regelgeving voor nodig.

GEEN REACTIES