Steeds minder BBP in huishoudportemonnee

Het aandeel van het bbp dat terecht komt in de huishoudportemonnee is de afgelopen 20 jaar substantieel gedaald en het aandeel pensioenpremies is in die tijd verdubbeld.

De stijging van het bruto binnenlands product heeft niet geresulteerd in een stijging van het beschikbare inkomen van de Nederlandse huishoudens. Integendeel: bedroeg het aandeel beschikbaar inkomen 20 jaar geleden nog 54% van het bbp, nu moeten de consumenten het doen met slechts 45%. Dit cijfer dat DNB heeft gepubliceerd, plaatst de oproep aan Nederlandse burgers om zich en masse op de aankoop van consumptiegoederen te storten in een vreemd daglicht.

Andere opvallende trends:

Bedrijfsleven pot op

Het bedrijfsleven (de ‘niet financiële vennootschappen’) heeft haar inkomensaandeel in de laatste 20 jaar flink weten te verstevigen, namelijk van 3% bbp naar 10% bbp. “De winstgevendheid is verbeterd”, aldus DNB, “door een gematigde ontwikkeling van de lonen, lagere netto rentelasten en winstbelasting, en vooral door hogere inkomsten uit buitenlandse deelnemingen.” Kennelijk is een groot deel van de winst in de ondernemingen blijven zitten. Zouden die immers in meerdere mate aan dividenden of lonen zijn uitgekeerd, dan zou het beschikbaar inkomen van aandeelhouders en huishoudens hoger geweest zijn.

Aandeel pensioenpremies verdubbeld

Veel loon kan nu niet uitgegeven worden omdat dat in de vorm van uitgesteld loon terecht is gekomen bij de pensioenfondsen. Slokten die 15 jaar geleden nog 3% bbp op. Nu is dat verdubbeld naar 6%. Uiteraard is dat ten koste gegaan van het huidige beschikbare inkomen van de huishoudens. Bij verzekeraars is een tegengestelde trend te zien.

Kleinere overheid slokt groter deel op

In 1992 en 1997 ging 21% van het bbp naar de overheid. Hoewel gewerkt is aan het kleiner maken van de overheid, is sindsdien het aandeel in het bbp alleen maar gestegen om in 012 uit te komen op 25%.
DNB: “Dit grotere aandeel is voornamelijk uitgegeven aan hogere individuele overheidsconsumptie. Daarbij gaat het om collectief gefinancierde goederen en diensten die individuele huishoudens ten goede komen, zoals onderwijs en zorg. Maakte de individuele overheidsconsumptie in 1992 circa 12,5% van het bbp uit, twintig jaar later was dit opgelopen tot 17,5% van het bbp. Dit komt vooral door de sterke stijging van de collectieve zorguitgaven na de eeuwwisseling.”

Analyse DNB

“Al met al is het aandeel van het bbp dat terecht komt in de huishoudportemonnee de afgelopen twintig jaar substantieel gedaald. Dit hangt in belangrijke mate samen met extra zorguitgaven en hogere pensioenpremies, die uiteindelijk ook weer ten goede komen aan huishoudens. Zij zijn dus minder slecht af dan het lijkt.”

Kanttekeningen

Wat die laatste opmerking betreft past wat ons betreft twee kanttekeningen:

1. De extra zorguitgaven komen slechts voor een deel ten goede aan de huishoudens. Namelijk alleen voor het gedeelte waar sprake is van kosten gemaakt voor effectieve zorgverlening. Het geld dat ineffectief besteed wordt in de vorm van te hoge declaraties, te grote overhead en bureaucratie is al opgenomen in het percentage beschikbaar inkomen van de huishoudens (of in het percentage van het bedrijfsleven).

2. Wat de verdubbeling pensioenpremies betreft, staat vast dat dit geld niet nu ten goede komt aan de huishoudens en is het onvoorspelbaar welk deel daarvan uiteindelijk wel naar die huishoudens zal toevloeien.

GEEN REACTIES