Pensioenfondsen moeten gaan rekenen met lagere rendementen

Bij een aanvangsdekkingsgraad van 105%, wordt na 5 jaar een dekkingsgraad voorzien die circa 5%-punten lager ligt dan bij de huidige parameters.

Het kabinet heeft het advies van de Commissie Parameters overgenomen, schrijft staatssecretaris Jetta Klijnsma in een brief aan de Tweede en Eerste Kamer. “Het kabinet onderschrijft de adviezen van de commissie en zal deze overnemen, zodat de berekeningen van pensioenfondsen aansluiten bij de economische werkelijkheid.”

Dit betekent in de praktijk dat pensioenfondsen moeten gaan rekenen met een verlaging van het maximaal in te rekenen portefeuillerendement. Deze verlaging is het gevolg van het feit dat voor het verwachte rendement op de portefeuille vastrentende waarden niet meer wordt uitgegaan van een vaste parameter van 4,5% maar geadviseerd wordt hiervoor aan te sluiten bij de vigerende rente. Aansluiting bij actuele renteniveaus is niet alleen realistischer, maar het leidt bovendien tot een grotere consistentie met de waardering van de verplichtingen. Voor het rendement op risicovrije obligaties wordt uitgegaan van de swapcurve en de hieruit afgeleide forward curves. Voor alle overige obligaties wordt op basis van de kredietwaardigheid een passende combinatie gemaakt tussen de risicovrije rendementen en het rendement op aandelen.

De parameters met betrekking tot beursgenoteerde aandelen wordt niet aangepast.

Grondstoffen

De parameter voor grondstoffen is neerwaarts bijgesteld. De commissie is van mening dat de economische vooruitzichten en de situatie op deze markten een verlaging van deze parameter rechtvaardigen. Dat geldt in beginsel ook voor de parameter voor direct vastgoed. Maar omdat de commissie kiest voor een gewijzigde classificatie ‘nietbeursgenoteerd vastgoed’ die meer dan alleen directe vastgoedbeleggingen omvat, handhaaft zij de parameter voor vastgoed op 6%.

Inflatie

Ten aanzien van de loon- of prijsinflatie worden twee aanpassingen voorgesteld. Ten eerste wordt de verwachting ten aanzien van de loonontwikkeling naar beneden bijgesteld naar 2,5%. Ten tweede wordt een ingroeipad van vier jaar voorzien vanaf het actuele niveau van prijs- en looninflatie. Beide aanpassingen impliceren een verhogend effect op het ingeschatte reële rendement voor fondsen met een loonindexatieambitie, terwijl het ingroeipad in de huidige marktomstandigheden voor fondsen met een prijsindexatieambitie leidt tot een licht hoger reëel rendement.

Rendement daalt van gemiddeld 5,9% naar 4,4%

De impact van de aangepaste parameters hangt uiteraard af van het beleggingsbeleid van een pensioenfonds en van het feit of het fonds indexatie nastreeft op basis van prijzen of lonen. Voor een gemiddeld pensioenfonds, daalt het in te rekenen verwacht rendement in het eerste jaar van 5,9% op basis van de huidige systematiek naar 4,4% op basis van het voorstel van de commissie. In de daarop volgende jaren stijgt het maximale in te rekenen rendement geleidelijk naar 5,8%. Bij een aanvangsdekkingsgraad van 105%, wordt na 5 jaar per saldo een dekkingsgraad voorzien die circa 5%-punten lager ligt dan bij de huidige parameters. Ook de verleende indexatie is lager, mede vanwege de aanpassing van de verwachte looninflatie van 3% naar 2,5%, maar het (reële loongerelateerde) pensioenresultaat ligt wel dichter bij de ambitie vanwege diezelfde lagere inschatting van de verwachte looninflatie.

Effecten

De aanpassing van de parameters leidt tot een minder gunstige voorziene ontwikkeling van de dekkingsgraad in de eerste 5 jaar van de herstelplansystematiek. Dit leidt tot minder indexatie. Ondanks de lagere indexatie is de afname van het pensioenresultaat ten opzichte van prijsinflatie echter beperkt. Ten opzichte van looninflatie is er zelfs sprake van een verbetering van het pensioenresultaat. Dit wordt veroorzaakt door de toepassing van het ingroeipad voor de inflatie en door de verlaging van de parameter voor minimale looninflatie. Er is minder indexatie nodig om de lagere voorziene inflatie te compenseren, aldus de commissie.

GEEN REACTIES