ORV-premie onder kostprijs? Rechtspraak versus DNB

Gaat Koersplanarrest verzekeraars dwingen producten onder actuariële kostprijs aan te bieden?

Als de rechter alle overlijdensrisicoverzekeringen over één kam scheert kunnen levensverzekeraars problemen krijgen met hun solvabiliteit en met DNB.

De advocaat-generaal bij de Hoge Raad laat op het punt van de hoogte van de overlijdensrisicopremie het Koersplanarrest van het hof onaangetast. Dat betekent dat hij, net zoals rechtbank en hof, geen waarde hecht aan het argument dat AEGON hierdoor gedwongen wordt het risico onder de actuariële kostprijs aan te bieden. Als de Hoge Raad dit advies overneemt wordt dit het eerste arrest waarin een levensverzekeraar verplicht wordt om producten onder de kostprijs in de markt te zetten of te houden. Een gevaarlijk precedent, zeker omdat de mogelijkheid van een olievlekwerking niet mag worden onderschat. Het is duidelijk dat door een dergelijk arrest de financiële positie van een verzekeraar kan worden aangetast. Daarbij wordt de verzekeraar midden in de vuurlinie tussen twee partijen met tegenstrijdige opvattingen gemanoeuvreerd: hij dient een arrest uit te voeren in de wetenschap te handelen tegen de normen van DNB.

De ORV in Koersplan

Ter illustratie: het hoofdkenmerk van de overlijdensrisicoverzekering die gedurende een periode geïntegreerd was in Koersplan, was een polis met stijgende uitkering tegen een vaste premie. Een variant die naar ons weten niet als los product in de markt te verkrijgen was en is. Koersplandeelnemers waren er op die manier van verzekerd dat hun nabestaanden bij vooroverlijden de volledige inleg vermeerderd met eerst 3%, later 4% over de jaarinleg uitgekeerd kregen. Een deelnemer die in de beginjaren van de deelname zou overlijden kreeg dus een lagere uitkering dan de deelnemer die overleed bijna aan het eind van de looptijd. Niet alleen omdat laatstgenoemde een hoger bedrag had ingelegd, maar ook door de cumulatieve bijtelling van de rente.

Het laat zich raden dat hier sprake is van een ander product dan bijvoorbeeld een risicodekking met gelijkblijvende of dalende uitkering. Waarbij we buiten beschouwing laten dat er binnen die producten nog talrijke varianten mogelijk zijn.

Waar het in de basis om gaat is, dat de opdracht van de rechter om de prijsstelling van het geïntegreerde overlijdensrisicoproduct te vergelijken met die van een soortgelijk losstaand product niet mogelijk was, omdat – zeker in de tijd waarover we het hebben – de meeste ORV’s niet één op één te vergelijken waren.

De advocaat-generaal ziet geen aanleiding om AEGON in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over de productinrichting en de kostenstructuur.

AEGON noemt de gevolgen daarvan niet zonder reden ‘desastreus’. Ga maar na: de rechter is van mening dat AEGON met terugwerkende kracht de doorberekende ORV-premie met zo’n 80% moet verlagen en het saldo alsnog moet beleggen. Als basis voor die berekening wordt dan de premie van een ORV van een andere maatschappij genomen gebaseerd op: een in 1993 gesloten polis door een 25-jarige man, met een looptijd van 15 jaar en een overlijdensuitkering van f. 120.000, -. Een totaal ander product dus.

Actueel

Het is duidelijk dat ORV’s in het Koersplan-tijdperk op een andere manier werden aangeboden dan tegenwoordig. De levensverwachting is in de loop der tijden alleen maar gestegen. In de recente tijd is sprake van een prijzenoorlog. Maar ondanks dat bestaan er naast de basisvariant risicoverzekeringen in allerlei gedaanten, waarbij al dan niet gekeken wordt naar het rookgedrag, de BMI en zelfs naar de inkomensgroep. Prudent gedrag vereist dat de rechterlijke macht nu en in de toekomst in procedures à la Koersplan wel appels met appels vergelijkt. Gaat de rechter daar te makkelijk aan voorbij en heeft hij weinig aandacht voor de actuariële kostprijsberekening, dan kan dat de levenmarkt duur te staan komen.

De markt en DNB zijn gewaarschuwd.

Jan Aikens

GEEN REACTIES