Interessant vonnis over vervroegd pensioen na Wet VPL en rol pensioenuitvoerder

Werknemer gaat op 57-jarige leeftijd met pensioen. Rechter oordeelt dat werknemer na VPL niet ingestemd heeft met wijziging pensioenregeling, maar wijst geen pensioenschade toe.

Werkgever wijzigt de pensioenregeling na inwerkingtreding van de Wet VPL. De pensioenleeftijd wordt verhoogd naar 65 jaar en het overbruggingspensioen van 60 naar 65 jaar wordt gestopt. Ter compensatie wordt de AOW-franchise verlaagd van 14.500 naar het fiscale minimum van 11.566 euro. De pensioenadviseur verzorgt voorlichtingsbijeenkomsten voor het personeel. Aangegeven wordt daarbij dat de regeling niet slechter is voor werknemers: er kan in de nieuwe regeling beduidend meer pensioen worden opgebouwd. Het blijft mogelijk om met 60 jaar met pensioen te gaan, maar dan wordt minder pensioen opgebouwd, heeft de pensioenadviseur uitgelegd.

Een deelnemer gaat met 57 jaar met pensioen en vordert pensioenschade. Hij stelt niet ingestemd te hebben met de wijziging en volgens hem had de werkgever niet het recht de regeling eenzijdig te wijzigen.

De kantonrechter is dat met de deelnemer eens.”Gesteld noch gebleken is dat de deelnemer uitdrukkelijk is gevraagd om met de wijziging in te stemmen.” Mocht de werkgever de regeling ten nadele van de deelnemer eenzijdig aanpassen op grond van de nieuwe wetgeving VPL? Nee, zegt de kantonrechter. De werkgever beroept zich ten onrechte op de zogenoemde ‘glijclausule’. Die is niet van toepassing omdat het hier niet gaat om een gebrek aan overeenstemming en de regeling als een pensioenregeling in de zin van de Wet LB 1964 beschouwd kon worden.

Tot zo ver lijkt het vonnis in het voordeel van de deelnemer uit te vallen. Maar dan gaat de kantonrechter bezien of “de werkgever voldoende reden heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden en of het door hem gedane voorstel redelijk is.

De kantonrechter: “Het is van algemene bekendheid dat de wetswijziging in den lande, met het oog op het voorkomen van eindheffingsaanslagen, op grote schaal tot aanpassing van pensioenreglementen heeft geleid. Werknemer heeft onvoldoende gemotiveerd bestreden dat de wetswijziging bij ongewijzigde voortzetting van de bestaande pensioenregeling voor werkgever tot aanzienlijke extra kosten zou hebben geleid. De kantonrechter acht daarom het belang dat werkgever bij de wijziging had zwaarwegend.” De kantnrechter doelt hier op de tot 52% oplopende eindheffing die de werkgever moet betalen.
Maar ook onderschat de kantonrechter het belang van de werknemer niet. Maar de werkgever heeft daarmee rekening gehouden door de AOW-franchise zoveel mogelijk te verlagen.

“Voorts neemt de kantonrechter in aanmerking dat werknemer de mogelijkheid had om de financiële gevolgen van de wijziging voor zijn pensioenaanspraken te beperken door, in aansluiting op de beoordeling van de wetgever dat het gezien de demografische ontwikkeling noodzakelijk is om de arbeidsdeelname van ouderen te verhogen, af te zien van zijn voornemen om al vóór zijn 60e te stoppen met werken.” Nu de werknemer er toch voor heeft gekozen al op zijn 57e met pensioen te gaan, moet hij de gevolgen daarvan zelf dragen. “Niet gesteld is dat het nadeel, dat de gewijzigde pensioenregeling voor hem had, ook bij enig uitstel van de voorgenomen vervroegde pensionering nog zodanig zou zijn geweest dat in redelijkheid niet van hem had mogen worden gevergd dit nadeel te accepteren.”

Rol pensioenuitvoerder

In oktober 2007 heeft Delta Lloyd in haar rol van pensioenuitvoerder op verzoek van werknemer opgave gedaan van zijn aanspraken ingeval hij eerder met pensioen zou gaan. In de brief staat dat aan de opgave geen rechten kunnen worden ontleend. Later blijkt dat deze opgave onjuist was. De kantonrechter stelt hierover dan “hiermee niet zonder meer gegeven is dat Delta Lloyd jegens de deelnemer een ‘fout’ in de zin van de wet, dus een onrechtmatige daad, heeft begaan.” De pensioenuitvoerder heeft erop gewezen dat aan de opgave geen rechten kunnen worden ontleend. “Zij heeft”, aldus de kantonrechter, “dan ook niet gegarandeerd dat de opgave juist was of de deelnemer in de waan gebracht dat hij die opgave voor juist kon houden. Dat hij op de juistheid van de opgave is afgegaan, blijft daarom voor zijn rekening.”

Deze uitspraak is des te interessanter wanneer die wordt afgezet tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Die oordeelde dat een deelnemer geen rekening hoeft te houden met de standaard voorbehoudclausule op het uniform pensioenoverzicht. Ondanks deze clausule mag de pensioengerechtigde afgaan op de juistheid van de verstrekte pensioenoverzichten, aldus die rechtbank (zie ook: ‘Rechtbank houdt geen rekening met voorbehoudclausule op UPO’.

Het volledige vonnis

GEEN REACTIES