Hoge Raad: Pensioenaanspraken kunnen niet verjaren

Rechters beantwoorden de vraag of pensioenaanspraken die partners bij echtscheiding vergeten te regelen al dan niet voor verjaring vatbaar zijn. De Hoge Raad biedt helderheid.

Man en vrouw in gemeenschap gehuwd scheiden na 10 jaar in 1991. In de akte van scheiding en deling wordt niet over pensioenaanspraken gerept. De man bereikt op 6 april 2011 de pensioengerechtigde leeftijd en ontvangt o.m. een pensioenuitkering van ABP. Op 10 augustus 2011 maakt de vrouw aanspraak op verrekening van de door de man tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten.

Rechters oordelen verschillend

Binnen de rechterlijke macht wordt over dit soort casussen verschillend geoordeeld (zie ook: Kunnen pensioenaanspraken wel of niet verjaren?)

Het verschil spitst zich toe tot de vraag welk artikel uit het Burgerlijk Wetboek hier van toepassing is. Het gaat om twee artikelen met een totaal verschillende verjaringsuitwerking:

  • Art. 3:178 BW bepaalt: “ieder der deelgenoten (…) kan te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen” (tenzij uitdrukkelijk anders bepaald is).

    De term ‘te allen tijde’ wordt in de jurisprudentie uitgelegd als ‘hiervoor bestaat geen verjaringstermijn.

  • Art. 3:179 lid 2 BW gaat over ‘overgeslagen goederen’: “De omstandigheid dat bij een verdeling een of meer goederen zijn overgeslagen, heeft alleen ten gevolge dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd.”

    Voor dit laatste artikel geldt een verjaringstermijn van 20 jaar.

In verschillende vonnissen en arresten is dan weer voor de ene en dan weer voor de andere variant gekozen. Het hof Leeuwarden oordeelde in deze zaak dat het ‘overgeslagen goederen-artikel’ moet worden toegepast en dat de aanspraak derhalve na 20 jaar is verjaard.

Hoge Raad biedt helderheid

De Hoge Raad vindt dat onjuist en verbindt als het ware de twee artikelen aan elkaar:

“Art. 3:178 lid 1 BW bepaalt dat ieder der deelgenoten te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Uit de woorden ‘te allen tijde’ volgt dat deze vordering tot verdeling niet kan verjaren.

Art. 3:179 lid 2 BW bepaalt dat de omstandigheid dat bij een verdeling een of meer goederen zijn overgeslagen, alleen ten gevolge heeft dat daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd. Ook een dergelijke vordering tot nadere verdeling is een vordering tot verdeling van een gemeenschappelijk goed in de zin van art. 3:178 lid 1 BW en uit dien hoofde dus niet aan verjaring onderhevig. Daarbij is niet van belang of het desbetreffende goed opzettelijk of onbedoeld is overgeslagen.

Het arrest van de Hoge Raad

GEEN REACTIES