Franchisevereenvoudiging in besluit Pensioenen en stamrechten

Voor een pensioenregeling met OP volgens middelloon- en een op risicobasis verzekerd partnerpensioen op eindloonbasis geldt volledig de middelloonfranchise.

Dit is de belangrijkste aanpassing van het besluit Pensioenen en stamrechten van 23 juni 2014. Drie maanden later heeft de staatssecretaris deze goedkeuring toegevoegd aan het besluit dat onder nummer BLKB2014/1702M is gepubliceerd in de Staatscourant van 2 oktober 2014.

De goedkeuring heeft een tijdelijk karakter en geldt voor de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2018. De staatssecretaris wil hiermee voorkomen dat twee verschillende franchises gehanteerd worden in den pensioenregeling die een combinatie is van een ouderdomspensioen volgens het middelloon- of beschikbare premiestelsel en een op risicobasis verzekerd partner- of wezenpensioen volgens het eindloonstelsel.

De integrale tekst in het besluit luidt:

“Door de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioen-gevend inkomen, is het met ingang van 1 januari 2015 mogelijk om tijdsevenredig een ouderdoms-pensioen van 75% van het gemiddeld genoten loon op te bouwen in ten minste 40 dienstjaren. De jaarlijkse ruimte voor pensioenopbouw wordt per 1 januari 2015 beperkt tot ten hoogste 1,875% voor regelingen gebaseerd op het middelloonstelsel en tot ten hoogste 1,657% voor regelingen gebaseerd op het eindloonstelsel.

Deze maxima worden voor het ouderdomspensioen opgevat met inbegrip van het AOW-inbouw-bedrag. Dit bedrag wordt per dienstjaar of ontbrekend dienstjaar ten minste gesteld op een evenredig gedeelte van de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag. Voor het partner- en wezenpensioen gelden aangepaste inbouwbedragen.Om het bedrag van de AOW-inbouw te herleiden naar een franchise is een franchisefactor nodig. Deze franchisefactor moet zodanig worden bepaald dat 100% van het AOW-bedrag wordt ingebouwd bij een tijdsevenredig in 40 dienstjaren op te bouwen pensioen van 75% van het gemiddelde loon. In een eindloonstelsel wordt na 40 dienstjaren een pensioen bereikt ter grootte van 66,28% van het eindloon. Vanaf 1 januari 2015 is de franchisefactor voor een middelloonstelsel daarom 100/75 en voor een eindloonstelsel 100/66,28. Een uitvoerder moet twee verschillende franchises hanteren in een pensioenregeling die een combinatie is van een ouderdomspensioen volgens het middelloon- of beschikbare premiestelsel en een op risicobasis verzekerd partner- of wezenpensioen volgens het eindloonstelsel.

In de praktijk leidt het hanteren van twee verschillende franchises in één pensioenregeling tot uitvoeringsproblemen. Het is voor pensioenuitvoerders op korte termijn niet mogelijk om in de hiervoor genoemde combinatie-pensioenregeling twee verschillende franchises te gebruiken. Met het oog op een soepele implementatie van de hiervoor genoemde wet acht ik het redelijk om gedurende drie jaren een oplossing te bieden voor het geconstateerde probleem. Hierom keur ik om redenen van eenvoud en doelmatigheid het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarde tijdelijk goed dat bij de hiervoor genoemde combinatie-pensioenregelingen de berekening van de franchise voor een op risicobasis verzekerd partner- of wezenpensioen volgens het eindloonstelsel, mag plaatsvinden met toepassing van de franchisefactor voor het middelloonstelsel.

Ik verbind hieraan de voorwaarde dat voor de bepaling van de pensioengrondslag voor dit partner- of wezenpensioen uit wordt gegaan van ten hoogste het pensioengevend loon op het moment van overlijden van de werknemer. Het bereikbaar pensioengevend loon dat de gewezen werknemer binnen de vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn functie zou hebben kunnen bereiken moet daarbij buiten beschouwing blijven. Het is wel toegestaan rekening te houden met de ontbrekende dienstjaren. Hierbij worden de begrippen ‘bereikbaar pensioengevend loon’ en ‘ontbrekende dienstjaren’ opgevat met inachtneming van artikel 18b, vijfde lid, van de Wet LB. De uitkeringen van het aldus berekende partner- of wezenpensioen mogen worden geïndexeerd binnen de grenzen van artikel 18d, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB.

Deze goedkeuring treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervalt met ingang van 1 januari 2018.”

GEEN REACTIES