Cees de Jong: Provisieverbod alleen voor verzekeringen met vermogensopbouwelement

Cees de Jong behandelt de discussie rond de provisiebeloning van het intermediair onder de veelzeggende titel ╚van verplichting naar verbod?╚ Het vraagteken slaat op het feit dat de wetgever in de toelichting de de vraag openlaat in hoeverre provisiestelsels überhaupt nog geoorloofd zijn. "Deze vraag kan ten principale alleen door de toezichthouder worden beantwoord."

Zelf zet hij in het artikel, gepubliceerd in het tijdschrift AV&S (Aansprakelijkheid Verzekering en Schade) van juni 2010 een vraagteken bij de opvatting van het Verbond dat het provisieverbod voor alle verzekeringsproducten moet gelden.

"De vraag is of dit provisieverbod moet gelden voor alle verzekeringsproducten of dat het beperkt zou moeten blijven tot verzekeringen met een vermogensopbouwelement. Ik kies voor het laatste. Enerzijds, omdat bij het ontbreken van een vermogensopbouwelement de provisie niet van invloed is op de prestatie van de verzekeraar en derhalve niet nadelig voor de verzekeringnemer. Anderzijds, omdat bij verzekeringen zonder vermogensopbouwelement het risico van gekleurd advies – zo dat al aanwezig is – dermate gering is dat dit geen ingrijpen in het huidige beloningsmodel rechtvaardigt."

Provisie verboden, tenzij

In haar Leidraad ‘passende provisie’ heeft de AFM aangegeven dat sprake is van een verbodsbepaling. In beginsel is provisie verboden, tenzij sprake is van een toegestane uitzondering op het verbod om provisie te betalen respectievelijk te ontvangen. Slechts in drie gevallen is provisie een toegestane beloningsvorm:

1 Wanneer de provisie noodzakelijk is voor het verlenen van de dienst of deze mogelijk maakt;

2 Wanneer de provisie wordt verschaft door of aan de cliënt (of degene die namens hem optreedt), of wanneer de bemiddelaar zijn provisie afstaat aan de cliënt;

3 Wanneer de provisie de kwaliteit van de dienst ten goede komt en geen afbreuk doet aan de verplichting zich in te zetten voor het belang van de cliënt.

Voorwaarde is, dat de provisie transparant wordt gemaakt.

CAR in Engeland vervangen door adviser charging

Het door het Verbond verdedigde CAR-systeem is een beloningsmodel dat de Britse Financial Services Authority medio 2007 publiceerde in een Discussion Paper. Dat concept bevatte de volgende elementen: 1 Aanbieders bieden een netto premie

2 Adviseurs en klanten komen overeen welke dienstverlening wordt geboden en welke beloning daar tegenover staat

3 De netto premie kan alleen verhoogd worden met provisie, indien sprake is van een vooraf met de klant afgesproken transparante opslag.

Het Verbond is voorstander van CAR als enige vorm van beloning, ongeacht of het een onder de inducementnorm vallende vorm van verzekering betreft. Wel zijn binnen dit systeem verschillende varianten mogelijk, zoals een vaste vergoeding, een uurtarief, een abonnement, een percentage van premie/verzekerd bedrag, of een combinatie daarvan. Dit op basis van een expliciete afspraak tussen cliënt en adviseur, waarbij verzekeraar niet is betrokken. Wel kan de verzekeraar betrokken worden bij het incasseren van de beloning, wanneer die uitgekeerd wordt in de vorm van een opslag op de premie.
Adviser charging

In Engeland heeft het CAR-model inmiddels het veld moeten ruimen. Daarvoor in de plaats kwam ‘adviser charging’. Ook daarbij heeft de aanbieder geen enkele invloed op de beloning voor het intermediair. Er is sprake van een provisieverbod. Het grote verschil met CAR is de voorwaarde dat eerst over de hoogte van de beloning overeenstemming moet worden bereikt met de klant. Gebleken is dat het zeer twijfelachtig is, of cliënten daadwerkelijk daarover in onderhandeling zouden gaan.

Bij ‘adviser charging’ bepaalt de adviseur/bemiddelaar zelf hoe hij voor de dienstverlening beloond wil worden en welke tarieven hij hanteert. Hij laat de cliënt weten wat het hem gaat kosten en als deze daarmee instemt, gaat hij voor hem aan de slag. Er is dus geen echte onderhandelingsfase.

De Visie van De Jong

  • De beloning van tussenpersonen is vanouds een aangelegenheid geweest tussen verzekeraars en de intermediairs.
  • Vanouds ook ging het om een transactie- en omzetgerelateerde beloning in de vorm van provisie.
  • Momenteel vormt provisie de belangrijkste inkomstenbron voor verzekeringstussenpersonen.
  • Ter voorkoming van ongewenste prikkels is een passender beloningsvorm gewenst – in het bijzonder wanneer het gaat om vermogensopbouwproducten. In dat verband zijn de inducementregels voor complexe producten aanvaardbaar.
  • Voor schadeverzekeringen, zorgverzekeringen en niet-complexe vormen van levensverzekering is dat echter een minder voor de hand liggende en zelfs onnodige stap.
  • Overschakelen op CAR of adviser charging is geheel in overeenstemming met de voor tussenpersonen toepasselijke privaatrechtelijke beloningsregels: ze kunnen als opdrachtnemer jegens hun opdrachtgever aanspraak maken op loon.
  • Als dat loon niet uit provisie kan bestaan (omdat bijvoorbeeld voor een product een provisieverbod geldt), is nadere publiekrechtelijke regelgeving (lees: Wft en Bgfo) overbodig
  • Art. 149a Bgfo is nodeloos ingewikkeld door enerzijds een provisieverbod op te leggen deze beloningsvorm anderzijds toch mogelijk te maken mits voldaan is aan de inducementnorm. Volstaan kan worden met een provisieverbod voor verzekeringen met een vermogensopbouwelement.

Mr C.J. de Jong is onderzoeker bij het UvA Amsterdam centre for Insurance Studies, onderzoeker privaatrecht aan de Open Universiteit en onder meer voormalig directiesecretaris van AXA Nederland.

AV&S is een uitgave van Kluwer.

GEEN REACTIES