Te summier advies: adviseur draait op voor tegenvallende beleggingspolis

Te summier advies: adviseur draait op voor tegenvallende beleggingspolis
© Pixabay

Een consument heeft in de jaren negentig zijn levensverzekering omgezet naar een beleggingsverzekering. Na een tegenvallende einduitkering stelt hij de verzekeringstussenpersoon aansprakelijk omdat die hem onvoldoende heeft gewezen op de risico’s.

De consument had van 1986 tot 1998 een traditionele levensverzekering lopen: het Hypotheek Rendement Plan bij de Zwolsche Algemeene. Deze levensverzekering zou bij leven op de einddatum een garantiekapitaal opbrengen van NLG 120.000,00 (€ 54.453,60).

DIN-plan

Op eigen initiatief laat de consument deze verzekering omzetten naar een Dynamisch Investeringsplan, ook bij de Zwolsche Algemeene, na advies van zijn tussenpersoon, de rechtsvoorganger van de UMG Verzekeringen te Rotterdam.

Deze tussenpersoon schrijft hem in een brief op 17 februari 1998: “Helaas gebeurt het dat verzekeringen niet dat rendement behalen conform de afgegeven prognoses. Hieraan is niets te doen. Bekend is, dat het DIN-plan van de Zwolsche Algemeene mee kan doen in de concurrentie met andere grote verzekeraars. Het aanbod van de Zwolsche is daarom goed. Natuurlijk hebben we vergeleken of andere maatschappijen met het kapitaal dat uit de ‘oude’ verzekering ook interessant voor u is. Omdat de Zwolsche de verzekering al in de boeken heeft, zijn de kosten die de maatschappij worden berekend, lager. Dit komt het rendement ten goede. Wij adviseren u daarom in te gaan op het aanbod van de Zwolsche. Als u kiest voor het Holland Obligatie Fonds, of het Holland Groen rentefonds, wordt bovendien ook een garantie afgegeven.”

De beleggingsverzekering is een universal life verzekering. Daarbij is verzekerd: een uitkering bij leven op de einddatum gelijk aan de waarde van de opgebouwde participaties, en een uitkering bij overlijden voor de einddatum van NLG. 200.000,00 (of omgerekend € 90.756,04).

Op verkeerde been gezet

Helaas wordt, na beëindiging van de verzekering op 1 maart 2016, slechts € 51.096,00 aan de consument uitgekeerd. Dat is nog € 3.458,00 minder dan de oorspronkelijke levensverzekering zou hebben opgebracht. De consument vordert nu dat de tussenpersoon hem dit verschil betaalt, omdat die hem onvoldoende zou hebben geïnformeerd over de risico’s.

Ter zitting verduidelijkt de klant dat hij wel wist dat hij beleggingsrisico liep, maar het was hem niet duidelijk dat dit risico zó groot was. Hij voelt zich door de tussenpersoon op het verkeerde been gezet. Was hij volledig geïnformeerd geweest, dan was hij bij zijn oude levensverzekering gebleven. Bovendien stelt hij dat hij tijdens de looptijd van de beleggingsverzekering niet geholpen is. Hij heeft meerdere keren aan de bel getrokken, maar de tussenpersoon stond hem niet bij.

Te kort door de bocht

De tussenpersoon verweert zich door te stellen dat de consument zelf voor een ander fonds heeft gekozen. De man was ontevreden over het verloop van zijn levensverzekering. Dat blijkt ook uit het aanvraagformulier waarin de consument zelf de verdeling voor de fondskeuze heeft gemaakt. Hij heeft dus nagedacht over het risico dat hij wilde lopen. Het is dan te kort door de bocht om achteraf te stellen dat hij het risico niet had willen lopen.

De tussenpersoon heeft dus zijn advies gegeven op grond van de doelen die de consument had gesteld. Dit advies was in die periode ook niet ongebruikelijk. In de jaren negentig kwam het vaker voor dat levensverzekeringen werden omgezet naar beleggingsverzekeringen. De klacht van de consument moet dan ook naar de situatie in die tijd beoordeeld worden.

Fundamentele wisseling

De commissie beoordeelt de klacht inderdaad naar de situatie zoals die was in 1998. In die periode – de hoogtijdagen van de woekerpolissen – was het aangaan van een beleggingsverzekering niet ongebruikelijk. Maar, het gaat in dit geval om de omzetting van een traditionele levensverzekering met een gegarandeerde uitkering naar een beleggingsverzekering waarbij voor rekening en risico van de consument werd belegd. Gelet op deze fundamentele wisseling mocht van de rechtsvoorganger van de tussenpersoon worden verwacht dat hij de consument een toelichting gaf op de gevolgen.

Uit de stukken blijkt niet dat de tussenpersoon de consument voor de omzetting duidelijk heeft gemaakt dat de uitkering uiteindelijk lager zou kunnen uitvallen dan de garantie-uitkering van de traditionele levensverzekering. De informatie in de brief van 17 februari 1998 is naar het oordeel van de commissie te summier. Weliswaar werd de consument gewezen op de mogelijkheid tot investeren in een garantiefonds, maar de getoonde garantiefondsen kenden een lagere gegarandeerde uitkering dan die van de levensverzekering. Die boden de consument dus geen uitkomst. Verder is niet gesteld en ook niet gebleken dat de consument die informatie langs andere weg heeft ontvangen.

De omstandigheid dat de consument, zoals hij zelf ook erkent, zich in 1998 ervan bewust was dat hij een beleggingsverzekering afsloot, doet hieraan niet af. Evenmin maakt het uit of het aanbod op aanvraag van de consument werd gedaan, omdat hij ontevreden was over de opbrengst van de levensverzekering. Ook als het initiatief van de consument komt, moet de tussenpersoon hem informeren. De hiervoor genoemde informatie was ook in 1998 al voor de tussenpersoon beschikbaar en de tussenpersoon had dus deze informatie in de brief kunnen opnemen.

De commissie acht het aannemelijk dat de consument de verzekering niet zou hebben afgesloten als hij erop was gewezen dat het risico bestond dat deze minder zou opbrengen dan de levensverzekering. Daarmee oordeelt de commissie in een bindende uitspraak dat de tussenpersoon zijn zorgplicht tegenover de consument heeft geschaad. De tussenpersoon moet de € 3.458,00 aan de consument vergoeden.

Bron: Kifid

GEEN REACTIES