Minister ziet geen overtreding provisieverbod bij lijfrenterekeningen

Minister ziet geen overtreding provisieverbod bij lijfrenterekeningen
bron: Rijksoverheid

Demissionair minister Hoekstra ziet vooralsnog niet dat het provisieverbod omzeild wordt wanneer een beleggingsonderneming de inning van de afgesproken vergoeding tussen financieel adviseur en diens klant verzorgt. Dit zegt Hoekstra in antwoord op Kamervragen van ChristenUnie-lid Grinwis.

Grinwis had de minister erop gewezen dat er partijen in de markt voor financiële dienstverlening zijn die binnen lijfrenteproducten een (gratis) faciliteit inrichten die het mogelijk maakt om de vergoeding van de klant aan zijn financieel adviseur te onttrekken aan de geldswaarde van dit financiële product.

Mifid
De minister beaamt dat als zo’n gratis faciliteit is aan te merken als een vorm van vergoeding, er sprake is van een provisie. Maar: “Dat sprake is van provisie maakt niet dat meteen sprake is van overtreding van het provisieverbod. Op het provisieverbod bestaan namelijk een aantal uitzonderingen, zoals dat het provisieverbod niet geldt voor betalingen die rechtstreeks van de klant naar de adviseur of bemiddelaar worden overgemaakt.” Volgens de Europese richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (Mifid) kan een dergelijke faciliteit toegestaan zijn “indien de persoon er zich van bewust is dat deze betalingen namens hem zijn verricht en het bedrag en de frequentie van de betalingen zijn overeengekomen tussen de cliënt en de beleggingsonderneming, en niet door een derde partij zijn vastgesteld”.

Bij lijfrenterekeningen waarbij de betaling van de adviseur of bemiddelaar door de beleggingsonderneming in opdracht van de cliënt overgemaakt wordt van de persoonlijke beleggingsrekening van de cliënt naar de rekening van adviseur of bemiddelaar, is het dus afhankelijk van de precieze omstandigheden van zo’n faciliteit of er sprake is van overtreding van het provisieverbod, aldus Hoekstra. Hij verwijst naar de toezichthouder (AFM) en uiteindelijk aan de rechter om te oordelen over concrete gevallen.

De minister erkent dat zo’n faciliteit de klant, en vooral de adviseur, gemak biedt. Ook kan het ‘ontzorgen‘ leiden tot ongewenste productsturing. De minister heeft op dit moment echter onvoldoende zicht op de concrete vormgeving van deze faciliteiten en de consequenties daarvan voor consumenten. Hij gaat in overleg met de AFM over deze faciliteiten en hoe die zich verhouden tot andere producten in het licht van de consumentenbescherming. Wellicht geeft dat aanleiding tot het nemen van maatregelen.

Gelijk speelveld
Verder vraagt Kamerlid Grinwis hoe de minister de houding van de AFM beoordeelt, die “deze ontwikkeling als ongewenst bestempelt en liever niet meer ziet dat er (nieuwe) partijen de markt mee opkomen, maar tegelijkertijd niet optreedt tegen partijen die een dergelijke faciliteit aanbieden”. Dit tast neer de mening van Grinwis het gelijke speelveld tussen aanbieders aan.

De minister belooft ook hierover te praten met de toezichthouder: “Het is aan de AFM zelf om een beoordeling te maken waar zij handhavingscapaciteit voor inzet. (…) Het niet optreden van de AFM tegen ongewenste bestaande constructies ten opzichte van nieuwe constructies mag niet leiden tot een ongelijk speelveld. Een gelijk speelveld is ook van belang bij de keuze om tot handhaving over te gaan. Bij het overleg met AFM zal ik ook het belang van een gelijk speelveld meenemen.”

GEEN REACTIES