Vrijstelling verplichtstelling nettopensioen makkelijk te toetsen

De gelijkwaardigheidstoets nettopensioen is eenvoudiger dan die ten aanzien van de basispensioenregeling omdat het gaat om een (C)DC regeling.

De criteria bij de huidige gelijkwaardigheidstoets van de basispensioenregeling houden in dat de vrijgestelde regeling te allen tijde ten minste actuarieel en financieel gelijkwaardig moet zijn aan de verplichtgestelde basispensioenregeling. De vrijgestelde regeling en de verplicht gestelde regeling worden daartoe met elkaar vergeleken op basis van een berekening van de contante waarde van de uitkeringsstromen over een toekomstige periode van 35 jaar.

Omdat de regeling van nettopensioen het karakter heeft van een (collectieve) DC-regeling en niet van een DB-regeling, concentreert de gelijkwaardigheidtoets zich niet op de uitkeringsstromen van de pensioenregeling, maar op de inbreng in de regeling.

Bij de gelijkwaardigheidstoets voor het nettopensioen gelden drie criteria:

  • de maximaal mogelijke premie-inleg bij de andere pensioenuitvoerder moet ten minste even hoog zijn als de maximaal mogelijke premie-inleg in de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds
  • een eventuele werkgeversbijdrage bij de andere pensioenuitvoerder mag niet lager zijn dan de werkgeversbijdrage aan de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds en
  • de pensioensoorten van de andere pensioenuitvoerder moeten aansluiten bij de pensioensoorten in de nettopensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Dus als de verplicht gestelde nettopensioenregeling voorziet in ouderdomspensioen en partnerpensioen, dan dient ook de vrijgestelde regeling daarin te voorzien.

Deze drie criteria hebben tot doel te voorkomen dat er concurrentie op arbeidsvoorwaarden plaatsvindt en de deelnemer nadeel ondervindt van de vrijstelling.

De vrees van de D66-fractie dat de vrijstelling inzake nettopensioen materieel strenger is dan die inzake een basispensioenregeling wordt op deze manier weggenomen in het antwoord op het verslag inzake het ontwerpbesluit wijziging Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000.

Deze vrijstelling komt naast de al bestaande vrijstellingen en tasten die niet aan. “Dat geldt ook voor bestaande excedentregelingen voor zover zij betrekking hebben op een pensioengevend loon beneden de aftoppingsgrens van €100.000.

De pensioenopbouw boven de aftoppingsgrens blijft gehonoreerd tot en met 31 december 2014. Voor de nieuwe opbouw boven de aftoppingsgrens vanaf 1 januari 2015 dient de bestaande excedentregeling te worden aangepast aan de voorwaarden zoals neergelegd in het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met uitvoering van het nettopensioen en de waarborg voor fiscale hygiëne van het nettopensioen. Voor deze nieuwe regeling voor nettopensioen dient vrijstelling te worden aangevraagd.”

Gaat de reactie van het bestuur van een bedrijfstakpensioenfonds op een vrijstellingsverzoek lang duren, vraagt D66. Dergelijke doorlooptijden zijn immers lang?

Dat hoeft niet, aldus het kabinet. De voorwaarden die gelden voor een nettopensioen zijn inmiddels al langere tijd bekend en “omdat gekozen is voor een eenvoudige toets op gelijkwaardigheid, waarvoor geen actuariële berekeningen noodzakelijk zijn, zullen besturen van bedrijfstakpensioenfondsen in staat zijn binnen een korte termijn te reageren op een verzoek op vrijstelling.

75.000 gegadigden?

Het kabinet denkt dat het aantal deelnemers aan deze regeling onder de 75.000 zal liggen, meldt het kabinet in dezelfde beantwoording. De rekensom luidt als volgt:

“Er zijn thans ca. 150.000 mensen met een pensioengevend loon van meer dan € 100.000. Bij de raming is rekening gehouden dat een deel van dit looninkomen niet pensioengevend is. Naar schatting zal de aftopping circa 100.000 werknemers treffen. Daarnaast is er bij de raming van uitgegaan dat bij een verplichte deelname 75% voordeel heeft van de nieuwe nettospaarfaciliteit. Nu de uiteindelijke vormgeving een vrijwillige faciliteit betreft, ligt dit deelnemingspercentage lager. Mede afhankelijk van cao-overleg dat thans nog plaatsvindt, zal naar schatting het aantal deelnemers aan deze regeling onder de 75.000 liggen.”

GEEN REACTIES