Staan PPI’s buiten de (Pensioen)wet?

Mag elke uitvoerder bij slapers dezelfde kosten aan de premievrije pensioenaanspraken onttrekken? Wat de PW andere uitvoerders verbiedt staat de Wft aan PPI’s wel toe.

Herman Kappelle (bijzonder hoogleraar aan de VU Amsterdam en directeur AEGON Adfis) stelt deze vraag aan de orde in een artikel in het door Kluwer uitgegeven Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken.

De bepalingen in de Pensioenwet en de Wft lopen wat dit betreft niet synchroon. Kappelle probeert een antwoord te vinden op de vraag of een PPI in dezen meer mag dan een andere pensioenuitvoerder. Belangrijker dan de conclusie na zijn juridisch opgebouwd betoog (met conclusie dat dit niet het geval is), vindt Kappelle dat de minister van SZW hierover volstrekte duidelijkheid schept. “Mijn conclusie is dat dit inj ieder geval niet zo zou mogen zijn, maar dat de meningen verdeeld zijn in de markt.”

Kappelle heeft kennelijk signalen opgevangen dat PPI’s zich op het standpunt stellen dat “ook indien sprake is van premievrije rechten zij nog kosten mogen onttrekken aan het pensioenvermogen van de slapers.” Deze PPI’s beroepen zich op art. 4:71a, waarbij in de parlementaire behandeling is opgemerkt: “De prijs die de PPI conform de met de bijdragende onderneming gemaakte afspraken ten laste laat komen van het pensioenvermogen (de ‘fee’) komt dus als eerste ten laste van het pensioenvermogen.”

Verdere steun ontlenen de PPI’s volgens Kappelle aan art. 168 Bgfo dat zegt in onderdeel b dat in de uitvoeringsovereenkomst met de PPI in ieder geval gespecificeerde bepalingen moeten zijn opgenomen ten aanzien van de kosten.

Uit de Nota van Toelichting blijkt dat de kosten die kunnen worden ingehouden op de vermogensopbouw niet beperkt zijn tot de kosten in verband met het beheer van de beleggingen. Het gaat dan ook om bijvoorbeeld incassokosten, administratiekosten en allerlei kosten die betrekking hebben op beheer en belegging. De bedoeling van wet- en besluitgever is dat geen andere kosten ten laste van het pensioenvermogen worden gebracht dan welke uitdrukkelijk zijn overeengekomen in de uitvoeringsovereenkomst.

“Cruciale vraag is natuurlijk”, schrijft Kappelle, “of dat dan ook kan na beëindiging van de deelneming. De Wft maakt hierin geen expliciet onderscheid tussen actieven en inactieven zoals de PW dat wel doet.”

Mede door hetgeen is ingebracht tijdens de parlementaire behandeling is de Pensioenwet wat het recht van slapers bij premiepensioenregelingen duidelijk. Beheerskosten in het kader van beleggingen en switchkosten mogen ten laste gebracht worden van de belegde waarde of van het rendement. Dat geldt niet voor de overige kosten.

Het verschil tussen de benadering van Pensioenwet en Wft is evident. Blijft de vraag welke wet prevaleert. Dat is in de ogen van Kappelle de Pensioenwet, omdat die is aan te merken als een ‘lex specialis’ ten opzichte van de ‘generale’ Wft. Maar zoals gezegd wil hij daarover een definitief besluit van de minister. “Er zijn PPI’s die op basis van de (wetsgeschiedenis bij de) Wft denken dat het is toegestaan om ook andere kosten dan beheerskosten in het kader van beleggingen in mindering te brengen op het pensioenvermogen van slapers. Het is zowel voor uitvoerders als deelnemers onwenselijk dat hierover onduidelijkheid bestaat. Zeker als dit leidt tot ongelijke concurrentieverhoudingen tussen PPI’s die de kosten wel en PPI’s die de kosten niet in mindering brengen op het pensioenvermogen van slapers.”

Het artikel is te lezen via de website van AEGON.

GEEN REACTIES