Nieuw lijfrentebesluit van 10-5-2010

In dit besluit is paragraaf 8.2 gewijzigd en zijn drie goedkeuringen opgenomen. Deze goedkeuringen geven aan op welke wijze bij (gedeeltelijke) afkoop van een lijfrente rekening kan worden gehouden met de vóór 2009 niet afgetrokken bedragen en met de met ingang van 2009 niet afgetrokken bedragen. Ook wordt de termijn van het overgangsrecht voor Brede Herwaardering- en Wet IB 2001-lijfrenten gelijkgetrokken met de termijn voor de Pré Brede Herwaarderinglijfrenten. Dit besluit komt in de plaats van het nu ingetrokken besluit van 3 juni 2008.Download het besluit

Met ingang van 2009 geldt dat lijfrenten alleen op grond van hun vormgeving tot box 1 behoren. Tot en met 2008 behoorden lijfrenten alleen tot box 1 voor zover de premie of inleg was afgetrokken als uitgave voor inkomensvoorzieningen. Met ingang van 2009 kan een lijfrente met een box-1-vormgeving dus niet geheel of gedeeltelijk meer behoren tot box 3. Deze wijziging van het lijfrenteregime is tot stand gekomen om een einde te maken aan de splitsingsproblematiek. Hierdoor wordt met ingang van 2009 op een andere wijze rekening gehouden met (gedeeltelijk) niet afgetrokken lijfrentepremies. Hierbij is wettelijk gezien onderscheid te maken tussen premies die vóór of vanaf 2009 niet (geheel) zijn afgetrokken.

Tot en met 2008

Voor lijfrenten gesloten tot en met 13 september 1999 wordt met tot en met 2008 niet-afgetrokken bedragen in de eerste plaats rekening gehouden door toepassing van de saldomethode. In de tweede plaats wordt voor deze lijfrenten (en ook voor lijfrenten gesloten na 13 september 1999) rekening gehouden met alle niet-afgetrokken bedragen die tot en met 2008 hebben geleid tot de box-3-gedeelten van deze lijfrenten. Dit laatste gebeurt door de niet-afgetrokken bedragen die tot de box-3-gedeelten hebben geleid, door middel van de saldomethode onbelast te laten. Deze bepalingen houden voor beide typen lijfrenten in dat met ingang van 2009 zonder enige getalsmatige beperking in de saldomethode rekening wordt gehouden met alle tot en met 2008 niet afgetrokken bedragen.

Het door middel van de saldomethode rekening houden met deze niet-afgetrokken bedragen kan met ingang van 2009 echter alleen plaatsvinden in de uitkeringsfase van de lijfrente. De Wet IB 2001 namelijk beschouwt alleen bij (gedeeltelijke) afkoop het totaal van de betaalde lijfrentepremies als negatieve uitgaven. Er wordt bij afkoop geen rekening gehouden met de vraag of die betaalde bedragen al dan niet zijn afgetrokken. (Dit is wel het geval bij de zogenoemde kleine afkopen.)

Tijdens de parlementaire behandeling is toegezegd dat toch bij (gedeeltelijke) afkoop op een bepaalde wijze rekening zou kunnen worden gehouden met de vóór 2009 niet afgetrokken bedragen. Deze toezegging zal in wetgeving worden neergelegd. Overigens bestond voor het box-3-gedeelte tot en met 2008 al beleid op grond waarvan de niet afgetrokken bedragen bij gehele of gedeeltelijke afkoop onbelast aan de verzekeringnemer konden worden terugbetaald.

Goedkeuring

De minister keurt nu – vooruitlopend op wetswijziging goed:

Deze goedkeuring geldt voor alle (gedeeltelijke) afkopen met ingang van 2009 gedurende de gehele looptijd van de lijfrente. Hierbij is geen begrenzing in de tijd aangelegd om te voorkomen dat er voor de uitvoeringspraktijk van zowel de Belastingdienst als van de verzekeraars en financiële instellingen piekbelastingen en tijdsdruk zou ontstaan bij het tijdig verwerken van verzoeken tot (gedeeltelijke) afkoop door verzekeringnemers.

De minister verbindt aan deze goedkeuring de voorwaarde dat de belanghebbende aannemelijk maakt dat de betaalde premies of inlegbedragen tot de door hem gestelde bedragen daadwerkelijk niet zijn afgetrokken. Op verzoek kan de bevoegde inspecteur het aannemelijk gemaakte bedrag schriftelijk aan de belanghebbende meedelen zodat de verzekeraar c.q. financiële instelling hiermee rekening kan houden bij de inhouding van loonbelasting, premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over de afkoopsom.

Vanaf 2009

Met ingang van 2009 wordt – nu een box-3-gedeelte van de lijfrente niet meer kan bestaan – uitsluitend nog door middel van de saldomethode rekening gehouden met niet-afgetrokken bedragen. Met na 2008 niet-afgetrokken bedragen wordt voor lijfrenten gesloten tot en met 13 september 1999 rekening gehouden door toepassing van de saldomethode op grond van artikel I, onderdeel O van de Invoeringswet. Dit brengt mee dat rekening kan worden gehouden tot maximaal 2269 euro per jaar per lijfrente aan niet afgetrokken bedragen. Voor lijfrenten gesloten na 13 september 1999 wordt op grond van artikel 3.107a Wet IB 2001 tot maximaal 2269 euro per jaar per persoon voor dergelijke lijfrenten gezamenlijk in de saldomethode rekening gehouden met na 2008 niet afgetrokken bedragen.

Het door middel van de saldomethode rekening houden met deze niet-afgetrokken bedragen kan zoals gezegd echter alleen plaatsvinden in de uitkeringsfase van de lijfrente. De minister keurt in de besluit goed dat voor tot en met 2008 niet afgetrokken bedragen bij (gedeeltelijke) afkopen met ingang van 2009 ook rekening kan worden gehouden met premies die met ingang van 2009 niet zijn afgetrokken, binnen de relevante begrenzingen van maximaal 2269 euro per jaar. Op de genoemde begrenzing van 2269 euro wordt voor één jaar een uitzondering gemaakt. De minister: "Het komt de eenvoud van uitvoering ten goede als zowel voor de onderhavige lijfrenten als voor de Pré Brede Herwaarderinglijfrenten de nieuwe behandeling van niet afgetrokken premies aanvangt met ingang van hetzelfde jaar. Voor Pré Brede Herwaarderinglijfrenten kan namelijk tot 2010 nog getalsmatig onbeperkt rekening worden gehouden met niet afgetrokken bedragen. Deze uitzondering zal in wetgeving worden neergelegd."

Met andere woorden: bij een toekomstige (gedeeltelijke) afkoop of bij de belastingheffing over de reguliere uitkeringen kan met de in het jaar 2009 niet afgetrokken bedragen getalsmatig nog onbeperkt rekening worden gehouden.

Gevolgen voor Pré Brede Herwaarderinglijfrenten met ingang van 2010

Ook voor lijfrenten waarop het regime van de Wet IB 1964 tot en met 1991 nog geheel of gedeeltelijk van toepassing is – Pré Brede Herwaarderinglijfrenten – is de splitsingsproblematiek door wetswijziging beëindigd, zij het een jaar later. Met ingang van 2010 kan ook voor deze lijfrenten geen box-3-gedeelte meer bestaan. Voor Pré Brede Herwaarderinglijfrenten geldt in de eerste plaats dat met alle tot en met 2009 niet-afgetrokken bedragen rekening wordt gehouden in de saldomethode. Hetzelfde geldt voor alle met ingang van 2010 niet-afgetrokken bedragen, echter tot maximaal 2269 euro per jaar per lijfrente. Omdat de saldomethode in het regime van de Wet IB 1964 tot en met 1991 ook van toepassing is op afkoopsommen, wordt met ingang van 2010 ook bij afkoop al rekening gehouden met niet afgetrokken bedragen. Daarom is hiervoor geen aparte goedkeurende maatregel nodig.

UPDATE

Dit lijfrentebesluit is vervangen door het besluit van 13 juni 2012.

Zie ‘Nieuw lijfrentebesluit met veel nieuwe standpunten’.

GEEN REACTIES