Koersplanzaak: AEGON moet orv-premie verlagen

Het hof Arnhem heeft beslist dat AEGON de orv-premie in de afgesloten Koersplanovereenkomsten met 85% moet verlagen en met dat bedrag de inleg moet verhogen.

Het hof arnhem heeft in de zaak van de Stichting Koersplandewegkwijt tegen AEGON in hoger beroep uitspraak gedaan en daarin verklaard dat:

  • – er geen wilsovereenstemming bestond ten aanzien van de hoogte van de premie voor een overlijdensrisicoverzekering
  • – de poliswaarde moet worden herberekend door de orv-premie te verlagen met de factor 1,66/11,19
  • – AEGON zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding door bij de maatmanberekeningen te verzwijgen dat de in te houden overlijdensrisicopremie (substantieel) hoger kon zijn dan waarvan bij de maatmanberekening is uitgegaan, alsmede te verzwijgen dat dit van invloed was op de hoogte van het behalen rendement.

Alleen de leden van de Stichting en de drie deelnemers die samen met de Stichting het proces voerden kunnen een beroep doen op dit arrest. Teminste als de Hoge Raad tot dezelfde conclusie komt.  AEGON gaat tegen het arrest in cassatie.

Overlijdensrisicoverzekering

Het hof trekt niet in twijfel dat van het plan een overlijdensrisicoverzekering deel uitmaakte. Ook uit de aan deelnemers verstrekte informatie werd dat duidelijk. De conclusie van het hof luidt dan ook, dat voor de afgesloten Koersplanovereenkomsten een contractuele grondslag bestaat voor het inhouden van een overlijdensrisicopremie.

Konden deelnemers de hoogte van de orv-premie weten?

De volgende vraag is of de deelnemers uit de documenten de hoogte van die premie konden afleiden. De rechtbank beantwoordde die vraag in eerste aanleg ontkennend. AEGON stelt daar tegenover dat de aankoopbeslissing van de deelnemer gebaseerd zal zijn geweest op enerzijds de prijs (de inleg, die bestaat uit een deel spaarstorting en een deel verzekeringspremie) en anderzijds de potentiële eindopbrengst (na afloop of bij tussentijds overlijden). Over deze elementen kon bij de deelnemer geen misverstand bestaan, aldus AEGON, die stelt dat het voor de deelnemers niet van belang is waaraan de inleg wordt besteed (aan spaarstortingen, overlijdensrisicopremie of kosten) en dat het dus niet relevant is hoe hoog de overlijdensrisicopremie is, zolang het geprognosticeerde nettorendement maar gehaald wordt.

Communicerende vaten

Het hof hierover: De spaarstorting en de overlijdensrisicopremie (en eventueel daarin verborgen kosten) zijn communicerende vaten. Hoe hoger de premie wordt vastgesteld, hoe lager de spaarstorting is. Naarmate de spaarstorting lager is dan de deelnemer op grond van de contractsdocumentatie mocht verwachten, dient het beleggingsrendement van de spaarkas hoger te zijn om het voorgespiegelde eindkapitaal te halen. Bij een gelijkblijvend rendement haalt een deelnemer met een hoge overlijdensrisicopremie dus een lagere opbrengst dan waarop hij kon rekenen, uitgaande van een lage of gemiddelde hoogte van de premie. De hoogte van de premie vormt daarmee een wezenlijk element van de overeenkomst en de deelnemer heeft recht op juiste informatie daarover.

Op de verzekeraar rustte de verplichting de verzekeringnemer vooraf te informeren over de hoogte van de premie.

Geen wilsovereenstemming

Daarnaast bracht AEGON naar voren dat een deelnemer eenvoudig op basis van de informatie in het certificaat de premie had kunnen berekenen door het aantal beleggingseenheden te combineren met de informatie uit de algemene voorwaarden.
Het hof is van oordeel dat ook van een belegger die zich in de documenten heeft verdiept niet verwacht kan worden dat hij deze berekening zonder toelichting kon uitvoeren. De conclusie luidt dat aangenomen moet worden dat de hoogte van de overlijdensrisicopremie eenzijdig is bepaald door Aegon en dus niet met de deelnemers is overeengekomen”, aldus het hof.

Daardoor ontbreekt wilsovereenstemming over de hoogte van de premie en vult het hof deze leemte in door het bepalen van een redelijke orv-premie.

Hoogte van een redelijke premie

De Stichting heeft een berekening laten maken door de Amsterdam School of Economics. Daaruit blijkt, aldus de Stichting dat de hoogte van de kostprijs van de premie sterk afhankelijk is van leeftijd van de deelnemer en de looptijd van de overeenkomst en in mindere mate van het geslacht van de deelnemer, en dat een premie ter hoogte van 17% of 15,3% van de inleg (zoals deze inmiddels bedraagt na de productverbeteringen door Aegon per respectievelijk mei 2005 en 1 januari 2006) onredelijk hoog is voor de meeste deelnemers.

Aegon stelt daar tegenover dat de in rekening gebrachte overlijdensrisicopremies, zeker na de productverbetering van 2005, dusdanig zijn dat het product voor iedere deelnemer binnen een acceptabele bandbreedte qua rendement doet wat in de brochure wordt getoond. Het voor de individuele deelnemers haalbare nettorendement wijkt niet substantieel af van de getoonde eindkapitalen.

Uiteindelijk komen partijen overeen dat er een redelijke premie bepaald moet worden. De Stichting komt met een vergelijkbare Ohra-verzekering als rekenvoorbeeld. Bij Ohra kon volstaan worden met een premie van 1,66% van de gedekte uitkering, terwijl AEGON binnen het Koersplan 11,19% rekende. De rechtbank heeft de berekening van de Stichting aanvaard, ook omdat AEGON de vergelijking met de losstaande verzekering van Ohra niet heeft betwist. De rechtbank heeft daarom de orv-premies voor de Koersplanovereenkomsten bijgesteld met de factor 1,66/11,19.

Aegon brengt daar tegenin dat een deel van de marge van Koersplan is verwerkt in de premie risicoverzekering. Met andere woorden: ‘Als we de premie gelijk moeten stellen met een losse risicoverzekering, dan hebben we onvoldoende marge op het hele product.’ Doordat , aldus AEGON,verzekeraars verschillende tariefstructuren hanteren en de kosten verschillend alloceren is iedere vergelijking met een premie die door een derde verzekeraar in rekening wordt gebracht willekeurig. De maatschappij kiest er echter voor om geen vergelijking te maken met de premie die zij voor een vergelijkbare zelfstandige risicoverzekering in rekening zou brengen. Dat keert zich tegen haar.

De conclusie van het hof luidt dat de grieven (ook die van de Stichting) die zijn aangevoerd tegen de wijze waarop de rechtbank de leemte in de overeenkomst heeft ingevuld falen.

Misleiding

De Stichting heeft als drie meest in het oog springende punten van misleiding genoemd:

a. het niet informeren door Aegon van de deelnemers aan het Koersplan over de hoogte van de overlijdensrisicopremie;

b. het presenteren van gelijke eindkapitalen voor alle deelnemers van het Koersplan, terwijl er door de per deelnemer variërende hoogte van de overlijdensrisicopremie grote verschillen bestonden tussen de voor iedere deelnemer bereikbare eindkapitalen;

c. het voorspiegelen van onjuiste eindkapitalen als gevolg van een evidente rekenfout.

Het hof concludeert dat de door AEGON gegeven informatie op deze drie punten inderdaad onvolledig en onjuist was, zodat sprake is van misleiding zoals omschreven in art. 6:194 BW (oud).

Lees hier het volledige arrest

GEEN REACTIES